Politiek

Een soevereine staat is een staat die op een begrensd gebied de hoogste macht en een geweldsmonopolie heeft. Politiek is het maken van keuzes die over iedereen in die staat.

De overheid is over het algemeen erg log en sloom. Dit is het dilemma van de politiek: je kan niet efficiënt en snel besturen als je naar maximale participatie vanuit de burgers streeft.

Democratie

Kenmerken

Een democratische staat heeft meestal deze kenmerken:

Directe en indirecte democratie

Er zijn twee vormen van democratie:

Directe democratie komt nauwelijks meer voor. De tweede optie, indirecte democratie (ookwel representatieve democratie), is namelijk om twee redenen praktischer:

In sommige landen kan je wel in een referenrum over bepaalde beslissingen stemmen.

Parlementair of presidentieel stelsel

Je kan een democratie op twee manieren inrichten:

Nederland is een constitutionele monarchie: een parlemantaire democratie met een koning als onverkozen staatshoofd.

Autoritair regime

Kenmerken

Soorten

Politieke stromingen

Links-rechts gaat over geld: o.a. economie, belastingen, onderwijs en zorg.

Links Rechts
Sociaal-democratisch Liberalisme
Actieve rol van de overheid Passieve rol van de overheid
Hogere belastingen Lagere belastingen
Meer regels Minder regels
Gelijke kansen voor iedereen Meer eigen verantwoordelijkheid

Christelijke partijen (confessionalisme) hebben vaak standpunten die net tussen links en rechts in zitten (midden). Hun belangrijkste waarden komen uit het geloof. Ze vinden dat het initiatief uit de samenleving moeten komen (het maatschappelijk middenveld), en dat de overheid een aanvullende rol heeft.

Sociaal-cultureel: progressief-conservatief

Progressief-conservatief gaat over thema’s zoals klimaat, migratie, medisch-etische kwesties, internationale samenwerking en Europa. Progressieve partijen staan meer open voor nieuwe ideeën, terwijl conservatieve partijen liever het status quo behouden.

Nationalistisch-kosmopolitisch

Nationalitische partijen leggen de nadruk op het eigen land. Ze zijn bijvoorbeeld bang dat we door internationale studenten en globalisering banen verliezen. De kosmopolitische partijen willen juist onderdeel willen zijn van de internationale gemeenschap, en vinden globalisering een goed ding. Ze staan meer open voor andere landen en culturen.

Anders

Eind vorige eeuw keek iedereen naar de media uit zijn eigen zuil, en stemde op de partij van zijn eigen zuil. Door de ontzuiling is dit niet meer zo en zijn er nieuwe stromingen ontstaan.

Politieke partijen

In Nederland stem je niet op een partij, maar op een persoon. Origineel was iedereen dus ook individueel verkiesbaar. Later ontstonden er vakbonden die zich inzette voor de belangen van arbeiders, waar vervolgens politieke partijen (fracties) uit zijn ontstaan.

Hierdoor is er niks over politieke partijen opgenomen in de grondwet.

Soorten partijen

Functies

Door de ontzuiling zijn er meer zwevende kiezers en daalt het ledenaantal van partijen. Hierdoor zijn de partijen een slechte afspiegeling van de samenleving, en kunnen ze ook minder goed hun selectiefunctie uitvoeren.

Verkiezingsstelsels

In een democratie heb je twee soorten kiesrecht:

Je hebt twee soorten kiesstelsels.

Evenredige vertegenwoordiging

Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het aantal beschikbare zetels. Als je 20% van de stemmen krijgt krijg je ook 20% van de zetels.

De kiesdeler is de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. Er zijn 150 zetels, en stel dat er 15 miljoen mensen gaan stemmen:

\[\frac{1,500,000}{150} = 10,000\text{/zetel}\]

Het nadeel van dit systeem is dat er soms heel veel kleine partijen in de kamer zitten, waardoor het vormen van een coalitie moeilijker wordt en debatten langdradiger en onoverzichtelijker zijn.

Een oplossing daarvoor is de kiesdrempel. Dan moet een partij een minimaal percentage van de stemmen hebben voordat ze in de kamer kunnen komen.

Districtenstelsel

In een districtenstelsel wordt het land opgedeeld in districten, en komt uit elk district iemand uit de winnende partij in het parlement.

Het nadeel hiervan is dat de andere stemmen uit een district niet meegenomen worden. Het kan dus zijn dat landelijk 40% van de bevolking op een partij heeft gestemd, maar dat die partij maar 7% van de zetels heeft.

Stemmen

Motivaties om te stemmen

Voorkeursstemmen

In Nederland stem je niet op een partij, maar op een persoon. De meeste mensen stemmen op de lijsttrekker. Dat is het “gezicht” van de partij. De lijsttrekker krijgt meestal genoeg stemmen voor meerdere zetels. Die worden gevuld met andere leden van de partij, in volgorde van de lijst.

Als je op een andere persoon dan de lijsttrekker stemt, geef je een voorkeursstem. Als een kandidaat 25% van de kiesdeler of meer heeft, en de andere kandidaat voor de zetel (volgens lijstvolgorde) heeft minder voorkeursstemmen, wordt je omhoog geplaatst in de lijst. De kandidaat wordt dan verkozen met voorkeursstemmen.

Als je meer stemmen dan de kiesdeler hebt, krijg je natuurlijk per definitie een zetel.

Overheid

Onderdelen

Ministers

De meeste ministers hebben een ministerie. Dat is een organisatie die de minister helpt zijn of haar taak uit te voeren. In het ministerie werken ambtenaren. Sommigen ministers hebben geen eigen ministerie, maar werken binnen een ander ministerie. Dat noem je ministers zonder portefeuille (ministers voor inplaatsvan minister van).

De ministers zijn eindverantwoordelijk voor het gedrag van de koning en ambtenaren in hun ministerie. Dat noem je met een fancy woord ministeriële verantwoordelijkheid.

Ministers mogen geen lid van het parlement zijn. Het parlement controleert namelijk de regering, en anders zou er sprake van belangenverstrengeling zijn.

Koning

Tweede Kamer

De Tweede Kamer bestaat uit 150 kamerleden en maakt wetten. Hiervoor hebben ze rechten:

De Tweede Kamer controleert ook de regering. Daarvoor hebben ze ook rechten:

Eerste Kamer

De Eerste Kamer bestaat uit 75 senatoren, en controleert wetten. Ze kijken niet inhodelijk naar de wet, alleen of de wet goed in elkaar zit.

De Eerste Kamer heeft veel minder rechten dan de Tweede Kamer. Ze mogen alleen:

De Eerste Kamer heeft dus geen rechten voor het maken van wetten, en heeft ook geen recht van motie.

Regering vormen

Na de verkiezingen wordt er een regering voor de komende vier jaar (1 regeringstermijn) gevormd. Dit gaat in drie fases:

Tijdens de informatiefase hebben de coalitiepartijen afspraken gemaakt over hoe ze het land willen regeren. Die afspraken worden in een soort contract gezet, dat je het regeerakkoord noemt.

Samenwerken en compromissen sluiten is kenmerkend aan de Nederlandse politiek. Je noemt dit het poldermodel.

Coalitie & oppositie

Coalitiefracties zijn fracties die ministers in het kabinet hebben zitten. Binnen partijen geldt het fractieprincipe. In theorie mag elke kamerlid kiezen uit eigen oordeel (omdat partijen niet in de grondwet staan), maar in de praktijk wordt er afgesproken om met de hele partij hetzelfde te stemmen (de partijlijn). In het geval van coalitiepartijen is dit de lijn van het regeerakkoord.

Partijen die geen ministers in het kabinet hebben, noem je oppositiefracties. Zij hebben een controlerende functie tegenover het kabinet.

Prinsjesdag & gehaktdag

Op Prinsjesdag (derde dinsdag van september) leest de koning de troonrede voor. Daarin staan de definitieve plannen van de regering voor het komende jaar. Ook wordt de miljoenennota + rijksbegroting aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Dat zijn de financiele plannen. Er volgt vervolgens een debat in de Tweede Kamer over deze plannen: de Algemene Beschouwingen.

Op gehaktdag (derde woensdag van mei), presenteert de regering de voorjaarsnota. Dat is financiele verantwoording over, en aanpassingen aan, de miljoenennota.

Het vallen van een kabinet

Soms neemt het kabinet ontslag. Er komen dan vervroegde verkiezingen, en het oude kabinet blijft demissionair doorregeren totdat er een nieuwe regering is gevormd. Ze mogen dan alleen lopende zaken afhandelen, en geen nieuw beleid maken. Een kabinet valt meestal om één van deze twee redenen:

Media

De media vervult een aantal functies:

Besluitvorming

Besluitvorming in de politiek gaat volgens systeemtheorie in vier fasen.

Er zijn ook altijd omgevingsfactoren, die invloed op besluitvorming hebben. Je kan ze onderverdelen in twee soorten:

Invoering

Er speelt iets in de samenleving, en actoren geven hun eisen en wensen aan. Hiermee zetten zij dingen op de politieke agenda. Daarom noemen we die actoren de poortwachters van de democratie.

Politieke actoren zijn alle burgers, groepen, organisaties, bestuursorganen en instanties die bij besluitvorming betrokken zijn.

Omzetting

Het probleem wordt opgepakt door politici, en zij maken nieuwe wetten. In deze fase blijven poortwachters invloed op het beleid uitoefenen. Het maken van beleid gaat in twee stappen:

Uitvoering

De wet wordt aangenoemen en het ministerie voert het nieuwe beleid uit.

Terugkoppeling

In deze fase wordt er feedback met betrekking tot het beleid verzamelt. Soms werkt de maatregel niet of ontstaat er een nieuw probleem. Aan de hand hiervan moet soms de wetgeving weer aangepast worden, en begin je dus weer in de invoeringsfase.

Invloed en macht

Politieke actoren kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen:

Burger

Actie- of belangengroep

Een actie- of belangengroep kan door lobbyen en actievoeren politieke besluitvorming beinvloeden.

Bedrijven

Bedrijven hebben vaak groot belang bij bepaalde wetgeving. Om ervoor te zorgen dat het beleid zo gunstig mogelijk voor hun is maken bedrijven gebruik van lobbyisten. Die hebben een aantal methodes om beleid te beinvloeden:

Politieke partijen

Politieke partijen gebruiken in verkiezingstijd de diensten van spindoctors. Dat zijn communicatiedeskundigen, die precies weten hoe ze het imago van politici zo gunstig mogelijk kunnen afschilderen, of hoe een partij een andere partij het best onderuit kan halen.

Ambtenaren en ministers

Ambtenaren en ministers hebben hun discretionele bevoegdheid. Dat houdt in dat ze in sommige gevallen zelf mogen invullen hoe ze de kaderwetgeving uitvoeren. Daarnaast hebben ze ook direct invloed op de beleidsbepaling.

Media

De media heeft veel invloed op de verkiezingen. Tijdens de verkiezingen worden regelmatig opiniepeilingen gedaan. Dan vragen ze mensen wat ze zouden stemmen. Die “uitslagen” kunnen ons beïnvloeden. Mensen stemmen graag mee met de winnende partij (omdat dat ze een goed gevoel geeft), of gebruiken de peilingen om een strategische stem uit te brengen.

Lokale politiek

Decentralisatie is het delegeren van taken van de (centrale) landelijke politiek, naar lokale politiek. Dit is het subsidiariteitsbeginsel: voer geen taken uit in hogere politiek die ook lokaler kunnen.

Dit heeft twee voordelen:

  Gemeente Provincie Rijk
Volksvertegenwoordiging De gemeenteraad De Provinciale Staten Het parlement
Dagelijks bestuur Het college van B&W De Gedeputeerde Staten Het kabinet
Voorzitter De burgemeester Commissaris van de Koning Minister-president

Het college van B&W staat voor burgemeester & wethouders. Wethouders vervullen op gemeenteniveau de rol die ministers in de landelijke politiek vervullen.

Op alle bestuurniveaus is de voorzitter onverkozen. De koning krijgt zijn positie door zijn afkomst. De minister-president wordt niet gekozen, maar aangewezen door de grootste partij. Burgemeesters en de CvdK worden benoemt door de koning.

Termijnen

Gemeentelijke herindeling

In Nederland worden veel gemeentes samengevoegd. Het voordeel daarvan is dat er minder geld dubbel wordt uitgegeven aan het draaiende houden van twee stadhuizen etc. Daarnaast heeft een grotere gemeente ook meer bestuurskracht en budget om opdrachten uit de landelijke politiek uit te voeren.

Soms werken gemeentes enkel op sommige terreinen samen, in plaats van te fuseren.

Indirect verkozen

De Eerste Kamer en Gedeputeerde Staten worden indirect verkozen; de Provinciale Staten stellen deze samen, net als hoe de Tweede Kamer en gemeenteraad het kabinet en het college van B&W vormen.

Bestuurlijke anatomie

De gemeente en provincie hebben bestuurlijke anatomie: ze mogen in veel gevallen zelf het beleid bepalen, onafhankelijk van de landelijke politiek. Toch zijn ze ook gebonden aan de landenlijke politiek. Dit leidt soms tot spanningen.

Hetzelfde geldt voor de EU. Nederland staat als land soevereiniteit af aan de EU, en is dus ook gebonden aan wetgeving die Europa-breed wordt bepaald.