Gedichtanalyse

November

November

Het regent en het is november
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.

En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.

De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is alengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.

Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan de tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.

J.C. Bloem, 1931.

Het gedicht is geschreven door J.C. Bloem en verscheen in zijn tweede bundel, Media vita, in 1931. Het gedicht bestaat uit vier kwatrijnen (een strofe van vier regels) die samen twee octaven vormen.

Rijm

Het rijmschema van dit gedicht is voor elke strofe ABAB. Dit noem je gekruiste rijm. Dit zijn de soorten rijm uit het rijmschema:

Er is ook veel assonantie:

En alliteratie:

Stijlfiguren

Aan het begin van het gedicht is een personificatie: “het najaar belaagt het hart”. Het najaar is geen persoon dus kan niet belagen. Ik denk dat “verloren zijn de prille wegen” een vorm van inversie is, omdat “de prille wegen zijn verloren” is omgedraaid. Aan het einde van een gedicht is een repetitio waar het woord “altijd” vier keer wordt herhaalt (en het woord tijd dus eigenlijk vijf keer).

Parafrase

Het is november en het regent en daar wordt de auteur verdrietig van. In de kamer gebeurd eigenlijk niks en buiten ziet er niet veel beter uit. Na een hele lange tijd begint alles zo eentonig en doods te worden dat je het verschil tussen nu en vroeger niet meer opmerkt. Zijn jeugd komt nooit meer terug, en hij zal altijd maar ouder blijven worden. Hij heeft een gemis en hij zal het nooit meer kunnen opvullen. Het gemis blijft voor altijd.

Interpretatie

Het is een vrij somber gedicht. Hij benadrukt de hele tijd de herhaling van deze somberheid. In de eerste strofe: “weer keert het najaar terug”, “maar steeds gewender”, en in de derde strofe “alengs geen onderscheid”. En ook het slot staat vol met het woord “altijd”. Dit alles duidt op eentonigheid in zijn leven. Hij lijkt ook niet gelukkig. Zijn hart is “droef”, “leeg” en draagt “heimelijke pijnen”. Ook spreekt hij van “dove herinneringen” – herinneringen die gevoelloos aanvoelen – en vergelijkt dat met zijn leven. Zijn jeugd voorbij, gaan de jaren “zoals zij gingen”, en hij zal niet meer “ontkomen aan de tijd”. Zoals ik hiervoor al zei, hij heeft een gemis en hij zal het nooit meer kunnen opvullen. Het gemis blijft voor altijd.

Ik denk dat dit gedicht gaat over eentonigheid, vergankelijkheid, aftakeling en eenzaamheid.

Sprookje

Sprookje

Voor mijn moeder en dochtertje

Zij luisteren beide naar haar oud verhaal,
wondere dingen komen aangevlogen,
zichtbaar in hun verwijde ogen,
als bloemen, drijvend in een schaal.

Er is een zachte spanning in hun wezen,
zij zijn verloren en verzonken in elkaar,
– het witte en het blonde haar –
geloof het maar, geloof het maar,
alles wat zij vertelt is waar
en nooit zal je iets mooiers lezen.

M. Vasalis

Het gedicht is geschreven door Margaretha Vasalis, en werd in 1947 gepubliceerd in haar bundel De vogel Phoenix. Het gedicht bestaat uit een losse regel en twee strofen: een kwatrijn en een sextet.

Rijm

Het rijmschema van de eerste strofe is ABBA, en die van de tweede strofe is ABBBBA. Je noemt dit omarmende rijnm. Dit zijn de soorten rijm uit het rijmschema:

Er is veel assonantie:

Je vindt ook verschillende vormen van alliteratie:

Stijlfiguren

Het gedicht begint met een personificatie: “wondere dingen komen aangevolgen”. De meeste dingen kunnen over het algemeen niet vliegen. Er is een repetitio van “geloof het maar” in de tweede strofe. Ook gebruikt de auteur “bloemen drijvend in een schaal” als metafoor voor de “wondere dingen [die] komen aangevlogen”. Daarnaast is er een antithese in de tweede strofe: “het witte en het blonde haar”, die als beeldspraak voor de oma en haar kleindochtertje fungeert.

Parafrase

Oma vertelt een oud sprookje aan haar kleindochter, dat ze beide heel mooi vinden en helemaal voor zich zien.
Oma en haar kleindochter gaan beide helemaal op in het sprookje. De dochter zal nooit meer zoiets moois lezen dan hoe oma het sprookje voorlas.

Interpretatie

Het gedicht gaat over het mooie moment dat de interactie tussen oma en kleindochter is bij het voorlezen van een sprookje. Het is een magisch moment. Door het voorlezen scheppen oma en kleindochter een band die het verhaal veel mooier maakt. De schrijver laat de magie van het moment zien met woordgebruik, met “wondere dingen [die] komen aangevlogen” en “er is zachte spanning in hun wezen”. De titel kan zowel verwijzen naar het verhaal dat voorgelezen wordt, als naar het moment zelf.