Maassluis, winter 1960

Maassluis, winter 1960. Unix epoch -285244000. Het is koud. IJskoud. Ik stap uit bed. Slechte keuze, het vloerzeil is verschrikkelijk koud en nu zijn mijn voeten bevroren. Ik kleed me aan en hobbel naar beneden. Ik was me aan het aanrecht. Gelukkig is in de woonkamer een kolenkachel en is de kamer dus niet zo koud. Mijn vader is al naar zijn werk. Ik ontbijt en kijk naar buiten. Op het raam zie ik patronen van ijskristallen, prachtig, maar ik zie er wel tegenop om naar buiten te gaan. Ik haat het dat ik op zaterdagen naar school moet.

Na het eten loop ik in een dikke jas naar school. Echt alles is bedekt met een flinke laag witte sneeuw. Als ik op het schoolplein aankom zijn mijn vrienden er al. Ik haast me naar ze toe. We praten wat voordat ik ineens kou langs mijn rug naar beneden voel stromen. Als ik me omdraai landt er precies een sneeuwbal op mijn neus. Lachend gooi ik er een terug.

Na school loop ik met wat vrienden richting huis. Best lang lopen, maar een fiets vinden mijn ouders niet nodig. Hebben we ook geen geld voor overigens. Om half vijf ga ik naar Eva om met de rest van de kinderen uit onze buurt naar de tv te kijken. We krijgen een glas limonade en kijken naar de uitzending op het piepkleine beeldschermpje.

Ik kom aan bij de voordeur van ons huis en trek aan het touwtje dat uit de brievenbus hangt. Mijn moeder is al aan het koken, want we eten vroeg omdat mijn vader thuis is. We eten spruitjes, al weken trouwens, want veel andere dingen hebben we niet meer over. Mijn vader is metselaar en de werkzaamheden liggen al een tijdje stil vanwege de vorst. Een huis kan je niet naar binnen brengen om aan te werken.

Maandag help ik mijn moeder na school met de boodschappen. Eerst naar de groenteboer, dan naar de bakker en als we genoeg geld overhebben zelfs naar de slager. Als we thuiskomen gaat mijn moeder de was doen. Mijn vader kan gelukkig weer aan het werk. Ik loop naar mijn broertjes en zusjes toe. Ik ben de oudste van 8, want na de Tweede Wereldoorlog is er een geboortegolf, ookwel de babyboom genoemd, onstaan. Daardoor zijn er nu veel grote gezinnen. Mijn broertjes zijn aan het spelen met één van de houten bootjes die ze voor hun verjaardag hebben gekregen. De vader van Sjon heeft ze zelf gemaakt. Ik heb geen zin om mee te spelen, dus ik ga naar Peter. Het is nog steeds verschrikkelijk koud, dus ik doe mijn dikke jas aan. Onderweg naar Peter zie ik een auto in de straat staan. Ik vraag me af van wie die is. Ik ken niemand in onze buurt die daar genoeg geld voor zou hebben. Ik bedenk me dat ik mijn broertjes en zusjes moet waarschuwen dat ze hem niet beschadigen als ze op straat spelen.

Dinsdag krijg ik ruzie met mijn Nederlands docent. Ik heb te weinig woorden op mijn schrijfopdracht. Ik krijg 50 strafregels voor donderdag, met de handtekening van mijn vader eronder. Als ik thuiskom durft ik het eigenlijk niet aan mijn ouders te vertellen, omdat ik bang ben dat ik nog meer straf krijg. Mijn moeder heeft helaas via-via al gehoord. Er wordt ook heel veel geroddeld in onze stad. Het lijkt eigenlijk meer een dorp, want iedereen kent iedereen. Neem bijvoorbeeld die keer dat die jongens uit de Langebonenstraat een paar stukken fruit probeerden te stelen. Binnen no-time wist de hele stad het.

Donderdag lever ik mijn strafregels, met de handtekening van mijn vader, in bij mijn docent. Na school ga ik naar mijn oma. Mijn opa is vorig jaar overleden, maar gelukkig hebben we in Nederland een verzorgingsstaat en krijgt mijn oma dus AOW.

De volgende dag loop ik rustig naar school als ik Bastiaan tegenkom. Het is nog steeds heel erg koud en er ligt een dik pak sneeuw, hoewel het inmiddels eerder een laag ijs is. We moeten goed opletten waar we lopen zodat we niet uitglijden. Hij daagt me uit voor een challenge. Ik antwoord dat ik niet zeker weet of ik het durf, maar hij verzekert me dat het wel lukt.

Na school lopen we opgewonden naar het schuurtje in de tuin. Ik vind er een grote plank. Die moet voldoen. Ik neem hem mee naar de dijk, waar Bastiaan al staat te wachten. We klimmen naar boven en leggen de plank zo neer dat hij naar beneden kan glijden. Ik loop een stukje naar achter en neem een aanloopje terwijl Bastiaan, Sjon, Peter en Eva kijken. Ik laat me vallen op de plank en sjees de dijk af. Het voelt fantastisch. Ik voel de wind in mijn haren terwijl ik steeds meer snelheid maak.

Dan glijdt de plank onder me weg. Shit.

Ik sluit mijn ogen en wacht op de bonk als ik op de grond terechtkom. Maar er is geen bonk. Ik doe mijn ogen open en…

Ik zie alleen water. Heel snel op me afkomen.

Plons.