Waarneming en gedrag

Samenvatting van basisstof 1 t/m 8 van BJV. Geschreven door Robin Boers in oktober 2021 voor toetsweek 1 van leerjaar 2VWO.

Je omgeving waarnemen

Zintuigen zijn organen waarmee je dingen kan waarnemen. Ze reageren op prikkels: invloeden uit de omgeving. Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. Dit vangen adequate prikkels op en verzenden dan signaaltjes, impulsen, naar de hersenen.

Zintuigen hebben een drempelwaarde. De drempelwaarde is de zachtste prikkel die een impuls veroorzaakt. De drempelwaarde voor geluid is in de oren hoog en je tastzintuigen laag, dus die reageren niet op geluid. Een adequate prikkel is de “juiste” prikkel voor een zintuig: de prikkel waarvoor de drempelwaarde laag is.

Alle zintuigen samen vormen het zintuigenstelsel. In de huid zitten veel zintuigen:

Verschil tussen tast en druk: tast is voor lichte aanraking en druk voor druk (duh).

Je neemt pijn weer met pijnpunten. Dat zijn de uiteinde van bepaalde zenuwen. Bijna overal in je lichaam zitten pijnpunten, en kan je dus pijn voelen. In de hersenen zitten geen pijnpunten, en kan je dus geen pijn voelen.

Een sterkere prikkel veroorzaakt meer impulsen per seconde: de impulsfrequentie wordt hoger. De sterkte van een impuls blijft altijd gelijk (alleen het aantal kan verschillen).

Na een sterke prikkel wordt de drempelwaarde voor een nieuwe prikkel hoger. Hierdoor treed “gewenning” op. Dit zorgt ervoor dat je bijv. niet de hele tijd voelt dat je kleren aan hebt.

Een reflex is als een prikkel van het zintuig via het ruggenmerg direct wordt doorgegeven aan bijvoorbeeld de spieren. De impuls gaat dan ook naar de hersenen, maar komt daar pas aan nadat jij je arm hebt bewogen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als er iets met snelheid op je af komt: je sluit je ogen.

Voelen, ruiken en proeven

De huid bestaat uit:

Zweetklieren produceren zweet. Door het verdampen van zweet koel je af. Haarzakjes zijn uitstulpingen van de kiemlaag in de lederhuid. Ze bevatten talgklieren. Talg houd de hoornlaag en haartjes soepel. De haarspiertjes kunnen de haren rechtop zetten. Hierdoor onstaat tussen de haartjes een stuk stilstaande lucht die als isolatie dient (kippenvel).

De reukzintuigcellen liggen op het neusslijmvlies. Er liggen verschillende soorten, die elk gevoelig zijn voor een bepaalde geurstof. Het patroon/combinatie impulsen zorgen ervoor dat je geuren kunt herkennen.

In het oppervlak van de tong zitten kleine groefjes. Hierin zitten smaakknopjes. Hierin liggen dan weer smaakzintuigcellen. Hiermee kan je vijf verschillenden smaken onderscheiden:

  1. Zoet
  2. Zout
  3. Zuur
  4. Bitter
  5. Umami (hartig)

Een brandwond is een beschadiging aan de huid die is veroorzaakt door hitte, een chemische stof of electriciteit. Hierdoor kan:

Als alleen de opperhuid kapot gaat is het minder ernstig dan als de lederhuid kapot gaat. De opperhuid kan teruggroeien, de lederhuid niet.

Wat te doen bij een brandwond (extra)

  1. Koel de wond met lauw water (zo voorkom je warmteverlies)
  2. Voorkom warmteverlies. Koel alleen de wond.
  3. Bedek de wond (folie, vet verband of schone doek)
  4. Niks op de wond smeren
  5. Waarschuw arts bij:
    • Grote blaren
    • Open wond
    • Wonden door chemische stoffen of electriciteit

Horen en zien

Dit is hoe je oor werkt:

  1. Geluidstrilling opgevangen door oorschelp
  2. Via de gehoorgang naar het trommelvlies
  3. Trommelvlies gaat trillen
  4. Trilling via trommelholte overgebracht naar de gehoorbeentjes
  5. Via het venster (dun vlies) naar het slakkenhuis
  6. De vloeistof in het slakkenhuis gaat trillen
  7. In het slakkenhuis zitten zintuigcellen die impulsen maken
  8. Impulsen via gehoorzenuwen naar hersenen
  9. Je hoort je zusje lelijk meezingen met de radio

Oorsmeer zorgt ervoor dat het trommelvlies soepel blijft en wordt gemaakt in de oorsmeerkliertjes in de gehoorgang.

Via de buis van Eustachius (Eus-tach-ius) zit de trommelholte verbonden met de keelholte. Meestal zit deze dicht, maar soms (bij bijv. gapen of slikken) gaat de buis open. Hierdoor wordt de luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies gelijk, waardoor het goed kan trillen.

Je oog bestaat uit:

  1. Het harde oogvlies (het witte)
  2. Oogspieren (om je oog te bewegen)
  3. Iris (het gekleurde gedeelte)
  4. Pupil (gat in het midden)
  5. Hoornvlies (doorzichtig vlies over iris en pupil)
  6. Glasachtig lichaam (binnenkant van oog, zorgt ervoor dat het niet inklapt)
  7. Lens (om te focussen)
  8. Vaatvlies (voor bloedvaten: voeding en zuurstof)
  9. Netvlies (zintuigcellen)
  10. Gele vlek (veel zintuigcellen bij elkaar, midden van het oog)
  11. Blinde vlek (plek op netvlies zonder zintuigcellen, oogzenuw)

Er bevinden zich 2 soorten zintuigcellen op het netvlies: staafjes en kegeltjes. Met kegeltjes zie je kleur en scherp. Met de staafjes zie je contrast (licht-donker). Kegeltjes hebben een hogere drempelwaarde voor licht. Kegeltjes liggen alleen in de gele vlek, staafjes overal op het netvlies.

Met het pupilreflex wordt de hoeveelheid licht in het oog geregeld. Bij veel licht wordt de pupil kleiner, zodat er minder licht op het netvlies valt. Bij weinig licht andersom: grote pupil, zo veel mogelijk licht op het netvlies.

Met de lens kan je scherpstellen: ervoor zorgen dat het licht precies op het netvlies valt. Hierbij wordt het beeld ook omgedraaid, maar de hersenen zetten het weer recht.

Accomoderen is het platter en boller worden van de lens om te focussen (vormverandering). De lens zit vast aan de accomodatiespier met bandjes. Als deze spier is ontspannen worden de bandjes samengetrokken en wordt de lens platter. Als de spier is gespannen worden de lensbandjes ontspannen en wordt de lens bol.

Dichterbij kijken is vermoeidender omdat dan de spier aangespannen moet blijven.

Slecht zicht

Bijziend

Oogbol te lang/diep. Beeld voor het netvlies. Gecorrigeerd met holle lensen.

Verziend

Oogbol te kort/plat. Beeld achter het netvlies. Gecorrigeerd met bolle lensen.

Het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel bestaat uit:

Een bewuste reactie is een reactie waar jij bewust voor kiest.

Zenuwcellen bestaan uit:

Zenuwen zijn bundels uitlopers die bij elkaar liggen. Om elke uitloper zit een islorend laagje en om de zenuw als geheel zit ook nog een laag die bescherming bied. Zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. Zintuigen in de hals en het hoofd zijn direct met de hersenen verbonden.

Er zijn 3 typen zenuwcellen:

  1. Gevoelszenuwcel (sensorische zenuwcel):
    • Cellichaam: buiten centraal zenuwstelsel
    • Richting impulsen: zintuig -> centrale zenuwstelsel
  2. Bewegingszenuwcel (motorische zenuwcel)
    • Cellichaam: binnen centrale zenuwstelsel
    • Richting impulsen: cellichaam -> spieren of klieren
      klieren zijn organen die stoffen produceren
  3. Schakelcel
    • Cellichaam: binnen centrale zenuwstelsel
    • Richting impulsen: beide kanten

Gedrag

Gedrag is een serie/reeks handelingen die samenhangen/een doel hebben. Handelingen in een vaste volgorde waarin de ene tot de volgende leid noemen we een gedragsketen.

Een prikkel is een invloed uit de omgeving. Wij reageren op prikkels met een reactie: een respons. Er zijn twee soorten prikkels:

  1. Inwendige prikkels: prikkels die in het lichaam ontstaan.
  2. Uitwendige prikkels: prikkels van buitenaf, deze neem je weer met je zintuigen

De motivatie is de bereidheid tot uitvoeren van gedrag. Als je net hebt geluncht is de motivatie om nog meer te eten lager dan wanneer je honger hebt.

Aangeboren gedrag is gedrag dat je al direct na de geboorte kan vertonen. Aangeleerd gedrag, is zoals de naam al zegt: aangeleerd. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld lopen en praten. Lopen is voor bijvoorbeeld een giraffe wel aangeboren gedrag. Zij kunnen minuten na de geboorte al lopen.

Gedrag wordt beinvloed door soortgenoten. Gedrag van soortgenoten tenopzichte van elkaar noem je sociaal gedrag. Een prikkel of handeling van een soortgenoot tegenover een andere soortgenoot is een signaal. Voorbeeld: je ziet iemand een middelvinger naar je opsteken.

Dit gaat tegen onze normen een waarden in. Waarden zijn dingen die we belangrijk vinden. Normen zijn de gedragsregels die we hanteren. We vinden bijvoorbeeld respect naar elkaar belangrijk en een norm daarbij is dus geen middelvingers opsteken. Mensen zijn daarin tenopzichte van dieren uniek. Wij kunnen het gedrag van onszelf en andere beoordelen en we hebben de mogelijkheid onszelf te verbeteren.

Het gedrag dat jij weerneemt (de middelvinger) noem je de observatie. De interpretatie is hoe jij dat gedrag interpreteert: wat je denkt dat het betekent. Namelijk: iemand vind je niet aardig of daagt je uit.

Regeling

Het hormoonstelsel bestaat uit de volgende klieren:

Hormoonklieren produceren hormonen. Dit zijn stofjes die processen in je lichaam regelen. Via het bloed komen ze overal in je lichaam, maar ze hebben alleen effect voor organen/weefsels die gevoelig voor ze zijn.

De hoeveelheid glucose in je bloed heet je bloedsuikerspiegel, en deze wordt geregeld door de hormonen insuline en glucagon. Deze hormonen worden gemaakt in de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Ze zorgen ervoor dat je bloedsuikerspiegel niet te hoog of te laag wordt (rond de 0,1%).

Insuline veranderd glucose in glycogeen dat in de cellen wordt opgeslagen. Glucagon kan glycogeen weer omzetten in glucose als je bloedsuikerspiegel te laag wordt.

De regeling van de bloedsuikerspiegel is een terugkoppeling. Dat betekent dat het resultaat van een process de oorzaak is voor de bijsturing van dat process.

In je bijnieren wordt adrealine geproduceerd. Dat is een hormoon dat als enige op korte duur werkt. Het heeft het volgende effect:

Hersenen

De hersenen bestaan uit:

De hersenstam koppelt de hersenen aan het centrale zenuwstelsel. De hersenen zelf bestaan uit 2 delen:

De grote hersenen zijn sterk geplooid. Dit zorgt voor oppervlaktevergroting, waardoor er meer hersenen in je hoofd passen. Doordat in de hersenen impulsen worden verwerkt vind bewust gewaarwording/waarneming plaats.

De kleinen hersenen coordineren bewegingen in het lichaam. Ze zorgen ervoor dat je niet je evenwicht verliest en zorgen ervoor dat je bijvoorbeeld een bal kan vangen.

Gehoorschade

Geluid bestaat uit trillingen. Het aantal trillingen per seconden noemen we de (geluids)frequentie en meten we in hertz (Hz). De toonhoogte wordt bepaald door de frequentie. Daarbij geld dat: lage toon = lage freq en grote golflengte.

Volume wordt bepaald door de amplitude (hoogte van de golf) en gemeten in decibel (dB). Hiervoor geld:

+3dB = 2x zo hard

Van geluiden boven de 80dB kan je gehoorschade oplopen en boven de 130dB kan je (hevige) oorpijn krijgen.

Het oor bestaat uit:

Gehoorschade onstaat door te lang blootgesteld te zijn aan een geluid met volume boven 80dB. De trilhaartjes in je slakkenhuis (onderdeel van gehoorzenuwcellen) gaan dan kapot. Gehoorschade bouwt zich langzaam op, dus je merkt de gevolgen pas echt over tientallen jaren.