Politiek
Een soevereine staat is een staat die op een begrensd gebied de hoogste macht en een geweldsmonopolie heeft. Politiek is het maken van keuzes die over iedereen in die staat.
De overheid is over het algemeen erg log en sloom. Dit is het dilemma van de politiek: je kan niet efficiënt en snel besturen als je naar maximale participatie vanuit de burgers streeft.
Democratie
Kenmerken
Een democratische staat heeft meestal deze kenmerken:
- Individuele vrijheden: je mag je eigen mening hebben en binnen de wet leven hoe je maar wil.
- Persvrijheid: de medie controleren de machtshebbers en informeren de bevolking.
- Politieke grondrechten: iedereen vanaf 18 jaar mag stemmen en zich verkiesbaar stellen in vrij verkiezingen. Je mag ook een partij of vereniging oprichten.
- Onafhankelijke rechtspraak: wordt niet door politici beinvloed en het parlement moet naar rechtelijke uitspraken luisteren.
- (Wettelijk) berperkte bevoegdheden voor leger en politie.
- Scheiding van machten (trias politica)
Directe en indirecte democratie
Er zijn twee vormen van democratie:
- Direct: burgers mogen over alle beslissingen zelf stemmen.
- Indirect: burgers stemmen op vertegenwoordigers, die stemmen over beslissingen.
Directe democratie komt nauwelijks meer voor. De tweede optie, indirecte democratie (ookwel representatieve democratie), is namelijk om twee redenen praktischer:
- Stemmen met een kleinere groep gaat sneller en is minder foutgevoelig (kwijtgeraakte stemmen etc).
- Kamerleden kunnen zich in de beslissingen verdiepen, en niet alle burgers hebben daar tijd voor.
In sommige landen kan je wel in een referenrum over bepaalde beslissingen stemmen.
Parlementair of presidentieel stelsel
Je kan een democratie op twee manieren inrichten:
-
Parlementair (zonder staatshoofd): het parlement heeft alle macht. Het parlement wordt door de bevolking gekozen en door de grootste partijen worden ministers voor het kabinet geleverd. Soms is er ook een onverkozen staatshoofd, maar meestal heeft hij dan een symbolische functie.
-
Presidentieel (met staatshoofd): de bevolking kiest zowel het parlement als het staatshoofd (de president). De president heeft extra macht en mag bijvoorbeeld ministers aannemen en ontslaan. Vaak hebben landen een ontbindingsrecht, zodat ze de president kunnen afzetten als hij volledig Trump-mode gaat.
Nederland is een constitutionele monarchie: een parlemantaire democratie met een koning als onverkozen staatshoofd.
Autoritair regime
Kenmerken
- Beperkte individuele vrijheden
- Beperkte of geen persvrijheid
- Geen onafhankelijke rechtspraak
- Grondrechten worden niet (altijd) gerespecteerd
- Oppositiepartijen of andere vormen van politieke grondrechten worden verboden.
- Overheidsgeweld
- Verkiezingsfraude en/of manipulatie
Soorten
- Ideologisch: bijvoorbeeld een streng communistisch land. Er is vaak sprake van indoctrinatie.
- Religieus: het regeren van het land wordt gebaseerd op geloofsregels (theocratie).
- Militair: het leger regeert.
Politieke stromingen
Sociaal-economisch: links-rechts
Links-rechts gaat over geld: o.a. economie, belastingen, onderwijs en zorg.
Links | Rechts |
---|---|
Sociaal-democratisch | Liberalisme |
Actieve rol van de overheid | Passieve rol van de overheid |
Hogere belastingen | Lagere belastingen |
Meer regels | Minder regels |
Gelijke kansen voor iedereen | Meer eigen verantwoordelijkheid |
Christelijke partijen (confessionalisme) hebben vaak standpunten die net tussen links en rechts in zitten (midden). Hun belangrijkste waarden komen uit het geloof. Ze vinden dat het initiatief uit de samenleving moeten komen (het maatschappelijk middenveld), en dat de overheid een aanvullende rol heeft.
Sociaal-cultureel: progressief-conservatief
Progressief-conservatief gaat over thema’s zoals klimaat, migratie, medisch-etische kwesties, internationale samenwerking en Europa. Progressieve partijen staan meer open voor nieuwe ideeën, terwijl conservatieve partijen liever het status quo behouden.
Nationalistisch-kosmopolitisch
Nationalitische partijen leggen de nadruk op het eigen land. Ze zijn bijvoorbeeld bang dat we door internationale studenten en globalisering banen verliezen. De kosmopolitische partijen willen juist onderdeel willen zijn van de internationale gemeenschap, en vinden globalisering een goed ding. Ze staan meer open voor andere landen en culturen.
Anders
Eind vorige eeuw keek iedereen naar de media uit zijn eigen zuil, en stemde op de partij van zijn eigen zuil. Door de ontzuiling is dit niet meer zo en zijn er nieuwe stromingen ontstaan.
-
Ecologische partijen zetten zich in voor het klimaat en voor duurzaamheid.
-
Populisten zetten zich af tegen de ‘elite’ en roepen vooral wat populair is in het volk. Populisten passen daarom vaak niet goed in een stroming, of wisselen ineens van stroming. Dit is dus niet echt een ideologie, maar een stijl.
Politieke partijen
In Nederland stem je niet op een partij, maar op een persoon. Origineel was iedereen dus ook individueel verkiesbaar. Later ontstonden er vakbonden die zich inzette voor de belangen van arbeiders, waar vervolgens politieke partijen (fracties) uit zijn ontstaan.
Hierdoor is er niks over politieke partijen opgenomen in de grondwet.
Soorten partijen
- One-issue partijen: deze partijen zijn opgericht met maar één doel of standpunt. Denk bijvoorbeeld aan de 50PLUS en de BBB.
- Niet-democratische partijen: deze partijen wijzen het democratische stelsel af, of hebben niet-grondrechtelijke ideeën. Vaak extreem-nationalistisch, extreem-rechts of facistisch.
Functies
- Integratie: samenbrengen wensen uit de samenleving tot samenhangend partijprogramma.
- Articulatie: wat er in de samenleving speelt verwoorden en op de politieke agenda zetten.
- Informatie: standpunten over maatschappelijke vraagstukken bieden, zodat burgers hun mening kunnen vormen.
- Participatie: burgers actief laten deelnemen, bijvoorbeeld door lidmaatschap.
- Selectie van kandidaten: mensen uitzoeken voor politieke functies.
Door de ontzuiling zijn er meer zwevende kiezers en daalt het ledenaantal van partijen. Hierdoor zijn de partijen een slechte afspiegeling van de samenleving, en kunnen ze ook minder goed hun selectiefunctie uitvoeren.
Verkiezingsstelsels
In een democratie heb je twee soorten kiesrecht:
- Actief kiesrecht: zelf op iemand stemmen.
- Passief kiesrecht: je verkiesbaar stellen.
Je hebt twee soorten kiesstelsels.
Evenredige vertegenwoordiging
Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het aantal beschikbare zetels. Als je 20% van de stemmen krijgt krijg je ook 20% van de zetels.
De kiesdeler is de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. Er zijn 150 zetels, en stel dat er 15 miljoen mensen gaan stemmen:
\[\frac{1,500,000}{150} = 10,000\text{/zetel}\]
Het nadeel van dit systeem is dat er soms heel veel kleine partijen in de kamer zitten, waardoor het vormen van een coalitie moeilijker wordt en debatten langdradiger en onoverzichtelijker zijn.
Een oplossing daarvoor is de kiesdrempel. Dan moet een partij een minimaal percentage van de stemmen hebben voordat ze in de kamer kunnen komen.
Districtenstelsel
In een districtenstelsel wordt het land opgedeeld in districten, en komt uit elk district iemand uit de winnende partij in het parlement.
Het nadeel hiervan is dat de andere stemmen uit een district niet meegenomen worden. Het kan dus zijn dat landelijk 40% van de bevolking op een partij heeft gestemd, maar dat die partij maar 7% van de zetels heeft.
Stemmen
Motivaties om te stemmen
- Je bent het eens met de standpunten van de partij.
- De partij komt op voor jou belangen.
- Strategisch stemmen, om bijvoorbeeld een tegenstem tegen een partij die je niet aanstaat uit te brengen.
- De lijsttrekker lijkt je aardig. (Dit is een niet een heel goede reden om op een partij te stemmen, maar 30% van de kiezers stemt om deze reden op een partij.)
Voorkeursstemmen
In Nederland stem je niet op een partij, maar op een persoon. De meeste mensen stemmen op de lijsttrekker. Dat is het “gezicht” van de partij. De lijsttrekker krijgt meestal genoeg stemmen voor meerdere zetels. Die worden gevuld met andere leden van de partij, in volgorde van de lijst.
Als je op een andere persoon dan de lijsttrekker stemt, geef je een voorkeursstem. Als een kandidaat 25% van de kiesdeler of meer heeft, en de andere kandidaat voor de zetel (volgens lijstvolgorde) heeft minder voorkeursstemmen, wordt je omhoog geplaatst in de lijst. De kandidaat wordt dan verkozen met voorkeursstemmen.
Als je meer stemmen dan de kiesdeler hebt, krijg je natuurlijk per definitie een zetel.
Overheid
Onderdelen
- De koning is ons staatshoofd.
- De regering bestaat uit de koning en ministers.
- Het kabinet bestaat uit ministers en staatssecretarissen (verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van ons land).
- Het parlement bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer, en wordt ookwel de Staten-Generaal genoemd.
- Het senaat is de Eerste Kamer.
Ministers
De meeste ministers hebben een ministerie. Dat is een organisatie die de minister helpt zijn of haar taak uit te voeren. In het ministerie werken ambtenaren. Sommigen ministers hebben geen eigen ministerie, maar werken binnen een ander ministerie. Dat noem je ministers zonder portefeuille (ministers voor inplaatsvan minister van).
De ministers zijn eindverantwoordelijk voor het gedrag van de koning en ambtenaren in hun ministerie. Dat noem je met een fancy woord ministeriële verantwoordelijkheid.
Ministers mogen geen lid van het parlement zijn. Het parlement controleert namelijk de regering, en anders zou er sprake van belangenverstrengeling zijn.
Koning
- Ceremoniële taken
- Leest de troonrede voor
- Ondertekent wetten & verdragen
- Benoemt ministers, staatssecretarissen en burgemeesters
- Gaat op staatsbezoek
Tweede Kamer
De Tweede Kamer bestaat uit 150 kamerleden en maakt wetten. Hiervoor hebben ze rechten:
- Stemrecht, om te stemmen over de wetsvoorstellen.
- Recht van amendement, het recht om wetten aan te passen.
- Recht van initiatief, het recht om een nieuwe wet te maken.
- Budgetrecht: de rijksbegroting is een wet die de Tweede Kamer mag goedkeuren, verwerpen of aanpassen.
De Tweede Kamer controleert ook de regering. Daarvoor hebben ze ook rechten:
- Recht van motie: een verzoek voor een minister om iets wel of niet te doen.
- Vragenrecht, het recht om vragen te stellen aan het kabinet in een bepaald vragenuurtje, en schriftelijk.
- Recht van interpellatie: een minister naar de Tweede Kamer halen voor een debat. Hier is steun van minimaal 30 kamerleden voor nodig, omdat het de planning in de war schopt.
- Recht van (parlementaire) enquête: het recht om een onderzoek te starten naar de rol van de overheid in bepaalde kwesties (met groot maatschappelijk belang).
Eerste Kamer
De Eerste Kamer bestaat uit 75 senatoren, en controleert wetten. Ze kijken niet inhodelijk naar de wet, alleen of de wet goed in elkaar zit.
De Eerste Kamer heeft veel minder rechten dan de Tweede Kamer. Ze mogen alleen:
- Recht op schriftelijke vragen (dus geen vragenuurtje)
- Recht van interpellatie
- Recht van enquête
De Eerste Kamer heeft dus geen rechten voor het maken van wetten, en heeft ook geen recht van motie.
Regering vormen
Na de verkiezingen wordt er een regering voor de komende vier jaar (1 regeringstermijn) gevormd. Dit gaat in drie fases:
-
Verkenning: de verkenner onderzoekt mogelijkheden voor een coalitie (samenwerking tussen partijen).
-
Informatie: de informateur (aangewezen door de (oude) Tweede Kamer) gaat samen met de partijen in gesprek om te kijken welke partijen een coalitie willen vormen. In Nederland is er bijna nooit één partij die genoeg stemmen heeft voor een kamermeerderheid, en dus moeten partijen altijd samenwerken.
-
Formatie: de formateur (lijsttrekker van de grootste partij) stelt het kabinet samen uit ministers en staatssecretarissen. De verdeling van ministerposten gaat in overeenstemming met het aantal zetels van de partijen. De grootste partij mag dus de meeste ministers leveren.
Tijdens de informatiefase hebben de coalitiepartijen afspraken gemaakt over hoe ze het land willen regeren. Die afspraken worden in een soort contract gezet, dat je het regeerakkoord noemt.
Samenwerken en compromissen sluiten is kenmerkend aan de Nederlandse politiek. Je noemt dit het poldermodel.
Coalitie & oppositie
Coalitiefracties zijn fracties die ministers in het kabinet hebben zitten. Binnen partijen geldt het fractieprincipe. In theorie mag elke kamerlid kiezen uit eigen oordeel (omdat partijen niet in de grondwet staan), maar in de praktijk wordt er afgesproken om met de hele partij hetzelfde te stemmen (de partijlijn). In het geval van coalitiepartijen is dit de lijn van het regeerakkoord.
Partijen die geen ministers in het kabinet hebben, noem je oppositiefracties. Zij hebben een controlerende functie tegenover het kabinet.
Prinsjesdag & gehaktdag
Op Prinsjesdag (derde dinsdag van september) leest de koning de troonrede voor. Daarin staan de definitieve plannen van de regering voor het komende jaar. Ook wordt de miljoenennota + rijksbegroting aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Dat zijn de financiele plannen. Er volgt vervolgens een debat in de Tweede Kamer over deze plannen: de Algemene Beschouwingen.
Op gehaktdag (derde woensdag van mei), presenteert de regering de voorjaarsnota. Dat is financiele verantwoording over, en aanpassingen aan, de miljoenennota.
Het vallen van een kabinet
Soms neemt het kabinet ontslag. Er komen dan vervroegde verkiezingen, en het oude kabinet blijft demissionair doorregeren totdat er een nieuwe regering is gevormd. Ze mogen dan alleen lopende zaken afhandelen, en geen nieuw beleid maken. Een kabinet valt meestal om één van deze twee redenen:
-
Het kabinet kan het niet eens worden over iets, en de coalitiepartijen willen niet samen verder regeren.
Soms is het mogelijk om een informateur aan te wijzen en een nieuw kabinet samen te stellen zonder vervroegde verkiezingen.
-
De Tweede Kamer zet een (aantal) minister(s) of het gehele kabinet af (met een motie van wantrouwen).
Als de Tweede Kamer alleen het beleid van één of mindere specifieke ministers afwijst, vervangt het kabinet de ministers gewoon.
Media
De media vervult een aantal functies:
- Informeren: het verspreiden van nieuws en het volgen van politieke discussies.
- Agendafunctie: het signaleren van problemen in de samenleving en ze op de politieke agenda zetten.
- Commentaarfunctie: kritisch commentaar op politieke kwesties bieden.
- Platformfunctie: politici, actiegroepen en burgers een plek geven om hun ideeën te verspreiden.
- Controlerende functie: kijken of politici wel goed bezig zijn. Hierbij maken ze gebruik van WOB-verzoeken om toegang tot overheidsdocumenten te krijgen.
Besluitvorming
Besluitvorming in de politiek gaat volgens systeemtheorie in vier fasen.
Er zijn ook altijd omgevingsfactoren, die invloed op besluitvorming hebben. Je kan ze onderverdelen in twee soorten:
-
Trend: dit is een verandering die politici aan kunnen zien komen. Bijvoorbeeld zeespiegelstijging veroorzaakt door ons schijnbare onvermogen om de klimaatcrisis aan te pakken.
-
Event: dit is een plotselinge verandering die politici niet aan zien komen. Bijvoorbeeld een geopolitiek conflict (zoals de invasie van Oekraïne) of een pandemie.
Invoering
Er speelt iets in de samenleving, en actoren geven hun eisen en wensen aan. Hiermee zetten zij dingen op de politieke agenda. Daarom noemen we die actoren de poortwachters van de democratie.
Politieke actoren zijn alle burgers, groepen, organisaties, bestuursorganen en instanties die bij besluitvorming betrokken zijn.
Omzetting
Het probleem wordt opgepakt door politici, en zij maken nieuwe wetten. In deze fase blijven poortwachters invloed op het beleid uitoefenen. Het maken van beleid gaat in twee stappen:
- Beleidsvoorbereiding: ministers zoeken advies bij adviesorganen zoals WRR, SER en SCP.
- Beleidsbepaling: ministers laten hun ambtenaren een wetsvoorstel maken, en kamerleden stemmen erover.
Uitvoering
De wet wordt aangenoemen en het ministerie voert het nieuwe beleid uit.
Terugkoppeling
In deze fase wordt er feedback met betrekking tot het beleid verzamelt. Soms werkt de maatregel niet of ontstaat er een nieuw probleem. Aan de hand hiervan moet soms de wetgeving weer aangepast worden, en begin je dus weer in de invoeringsfase.
Invloed en macht
Politieke actoren kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen:
Burger
- Stemmen
- Zelf politiek actief zijn
- Brieven schrijven aan kamerleden
- Demostreren
- Media-aandacht zoeken
- Burgerinitiatief: als je minimaal 40K handtekeningen ophaalt moet de Tweede Kamer je voorstel op de agenda zetten
- Actiegroep starten of joinen
- Bezwaarschrift indienen bij de overheidsinstantie of de rechter
- Burgerlijke ongehoorzaamheid (je express op bepaalde manieren niet aan de regels houden om een reactie uit te lokken)
Actie- of belangengroep
Een actie- of belangengroep kan door lobbyen en actievoeren politieke besluitvorming beinvloeden.
- Een belangengroep behartigt de belangen van een bepaalde groep. Je noemt ze ookwel sociale partners.
- Een actiegroep is opgericht om een specifiek doel te bereiken.
Bedrijven
Bedrijven hebben vaak groot belang bij bepaalde wetgeving. Om ervoor te zorgen dat het beleid zo gunstig mogelijk voor hun is maken bedrijven gebruik van lobbyisten. Die hebben een aantal methodes om beleid te beinvloeden:
- Gratis reisjes voor politici aanbieden.
- Vermommen als onafhankelijke denktank.
- Omkopen met cadeautjes.
- De beleidsvorming opzettelijk vertragen.
- Het verspreiden van fake news.
- Wetenschappelijk onderzoek faken, ontkennen of wetenschappers omkopen.
- Photoshoppen.
- Prijzen aan politici uitrijken.
- Media bespelen.
Politieke partijen
Politieke partijen gebruiken in verkiezingstijd de diensten van spindoctors. Dat zijn communicatiedeskundigen, die precies weten hoe ze het imago van politici zo gunstig mogelijk kunnen afschilderen, of hoe een partij een andere partij het best onderuit kan halen.
Ambtenaren en ministers
Ambtenaren en ministers hebben hun discretionele bevoegdheid. Dat houdt in dat ze in sommige gevallen zelf mogen invullen hoe ze de kaderwetgeving uitvoeren. Daarnaast hebben ze ook direct invloed op de beleidsbepaling.
Media
De media heeft veel invloed op de verkiezingen. Tijdens de verkiezingen worden regelmatig opiniepeilingen gedaan. Dan vragen ze mensen wat ze zouden stemmen. Die “uitslagen” kunnen ons beïnvloeden. Mensen stemmen graag mee met de winnende partij (omdat dat ze een goed gevoel geeft), of gebruiken de peilingen om een strategische stem uit te brengen.
Lokale politiek
Decentralisatie is het delegeren van taken van de (centrale) landelijke politiek, naar lokale politiek. Dit is het subsidiariteitsbeginsel: voer geen taken uit in hogere politiek die ook lokaler kunnen.
Dit heeft twee voordelen:
- Je kan het beleid aanpassen aan de specifieke situatie. Lokale problemen kunnen makkelijker lokaal worden aangepakt.
- Inwonders kunnen het beleid makkelijker beinvloeden. De lokale overheid is minder log dan de landelijke overheid.
Gemeente | Provincie | Rijk | |
---|---|---|---|
Volksvertegenwoordiging | De gemeenteraad | De Provinciale Staten | Het parlement |
Dagelijks bestuur | Het college van B&W | De Gedeputeerde Staten | Het kabinet |
Voorzitter | De burgemeester | Commissaris van de Koning | Minister-president |
Het college van B&W staat voor burgemeester & wethouders. Wethouders vervullen op gemeenteniveau de rol die ministers in de landelijke politiek vervullen.
Op alle bestuurniveaus is de voorzitter onverkozen. De koning krijgt zijn positie door zijn afkomst. De minister-president wordt niet gekozen, maar aangewezen door de grootste partij. Burgemeesters en de CvdK worden benoemt door de koning.
Termijnen
- Het kabinet wordt gekozen voor 4 jaar.
- De burgemeester wordt benoemt voor 6 jaar.
- De gemeenteraad wordt (ook) gekozen voor 4 jaar.
Gemeentelijke herindeling
In Nederland worden veel gemeentes samengevoegd. Het voordeel daarvan is dat er minder geld dubbel wordt uitgegeven aan het draaiende houden van twee stadhuizen etc. Daarnaast heeft een grotere gemeente ook meer bestuurskracht en budget om opdrachten uit de landelijke politiek uit te voeren.
Soms werken gemeentes enkel op sommige terreinen samen, in plaats van te fuseren.
Indirect verkozen
De Eerste Kamer en Gedeputeerde Staten worden indirect verkozen; de Provinciale Staten stellen deze samen, net als hoe de Tweede Kamer en gemeenteraad het kabinet en het college van B&W vormen.
Bestuurlijke anatomie
De gemeente en provincie hebben bestuurlijke anatomie: ze mogen in veel gevallen zelf het beleid bepalen, onafhankelijk van de landelijke politiek. Toch zijn ze ook gebonden aan de landenlijke politiek. Dit leidt soms tot spanningen.
Hetzelfde geldt voor de EU. Nederland staat als land soevereiniteit af aan de EU, en is dus ook gebonden aan wetgeving die Europa-breed wordt bepaald.