Poëzie
Eigen uiterlijke vorm: je houd je niet aan de bladspiegel, regellengtes en positionering mag je zelf bepalen.
In een gedicht spelen klanken, maat, rijm en ritme een rol.
Een gedicht van vier regels noem je een kwatrijn. Een gedicht van drie regels noem je een terzet.
Twee kwatrijnen samen noem je een octaaf. Twee terzetten samen noem je een sextet. Een octaaf en sextet samen is een sonnet.
Scanderen is het bepalen van het metrum van een gedicht. Het metrum geeft aan waar de beklemtoonde lettergrepen liggen. Je geeft een beklemtoonde lettergreep aan met een – en een onbeklemtoonde lettergreep met een U.
Je hebt voor het metrum verschillende versvoeten:
Versvoet | Structuur |
---|---|
Jambe | U – |
Trochee | – U |
Dactylus | – U U |
Anapest | U U – |
Amfibrachus | U – U – U – |
Gedichten bevatten vaak een van de volgende vormen van rijm:
- Mannelijke rijm: de laatste lettergreep van een woord rijmt
(piet ziet). - Vrouwelijke rijm: de laatste twee lettergrepen van een woord rijmen
(vallen ballen). - Gelijdende rijm: een beklemtoonde klank en dan twee onbeklemtoonde lettergrepen
(kinderen hinderen). - Alliteratie: woorden die allemaal met dezelfde (beklemtoonde) klank beginnen
(kleine kut kinderen). - Assonantie: woorden die allemaal dezelfde beklemtoonde klank hebben
(grote boze boot).
Vaak wordt in poëzie gespeeld met taal. Dit is meestal in de vorm van een aantal stijlfiguren:
- Antithese: een tegenstelling.
- Chiasme: twee zinnen spiegelen elkaar.
- Enumeratie: een opsomming.
- Inversie: een woordgroep staat express op de verkeerde plek. De persoonsvorm het het onderwerp zijn bijvoorbeeld omgedraaid.
- Parallellisme: als meerdere zinnen achter elkaar dezelfde opbouw hebben.
- Pleonasme: als je een bijvoegelijk naamwoord gebruikt voor iets dat het woord zelf ook al zegt
(zure citroenen) - Tautologie: twee synoniemen naast elkaar
(maar echter) - Repetitio: herhaling van een woord.
- Eufemisme: iets mooier of zachter uitdrukken dan het is.
- Hyperbool: iets overdrijven.
- Understatement: iets kleiner maken dan het is (onderdrijven?).
- Retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht omdat het stiekem geen vraag is.
- Paradox: schijnbare tegenstelling.
- Woordspeling: als je een woord dat twee betekenissen heeft creatief gebruikt.