Forensisch onderzoek

Op de toets gaan we een mini-moord oplossen waarbij we dezelfde dingen die we in de les hebben geoefend gaan toepassen. Je moet ook de dader-slachtoffer-pd driehoek kunnen gebruiken om te argumenteren waren iemand wel of niet de dader zou kunnen zijn.

Vingerafdrukken

Een vingerafdruk bestaat uit papillairlijnen. Dit lijnenpatroon is voor elke persoon identiek en blijft het hele leven hetzelfde. Tussen de papillairlijnen bevinden zich vetten en zouten die op een oppervlak kunnen worden achtergelaten, en die je zichtbaar kan maken met poeders (liften).

Het hoofdpatroon van een vingerafdruk bestaat uit een kern en delta. De kern is het middenpunt, en een delta is een driehoekig stukje (vaak een splitsing). Daarnaast heeft een vingerafdruk ook typica. Typica zijn dingen zoals een liteken, rondjes, tussenlijnen, splitsingen en aftakkingen.

Omdat het vergelijken van plaatjes om een match te zoeken teveel werk is maak je gebruik van een classificatiecode. Daarbij worden de typica in de vingerafdruk met elkaar verbonden met lijnen. De lijnen hebben een getal dat het aantal lijnen tussen de typica is. Deze classificatiecode is net zo uniek als de vingerafdruk, maar veel makkelijker op te slaan en te vergelijken.

Op de toets moet je vingerafdrukken vergelijken. Hiervoor krijg je bronnen met plaatjes van de hoofdpatronen en typica. Je mag op de bronnen (de plaatjes van de vingerafdruk) tekenen. Omcirkel dus de overeenkomende typica.

Chromatografie

Je moet verschillende chromatogrammen met elkaar kunnen vergelijken om te kunnen bepalen of twee stoffen dezelfde stof zijn. Hiervoor gebruik je Rf-waardes.

De Rf-waarde is de verhouding tussen de afstand die de stof heeft afgelegd voordat deze zich aan het papier hechtte (de plek van de stip dus) en het vloeistoffront. Het vloeistoffront is de lijn tot waar de vloeistof omhoog is gelopen. De hoogte van de stip en het vloeistoffront worden beide gemeten tenopzichte van de startstreep. Dit is de streep waarop je de originele stippen zet.

Belangrijk: de startstreep moet altijd met potlood gemaakt worden, want anders zal deze ook omhoog gaan lopen!

De Rf-waarde bereken je zo:

\[\text{Rf} = \frac{\text{afgelegde weg stof}}{\text{vloeistoffront}}\]

Ballistiek vergelijken

Je moet ballistiek vergelijken. Hiervoor moet je de sporen op de huls en kogel met elkaar vergelijken. Je hoeft geen formules te kennen.

DNA

Je moet DNA kunnen analyseren. Dit wordt in het echt met een PCR-test gedaan. Dat is een test om DNA te vergelijken.

Als je DNA gaat gebruiken kijk je nooit naar de erfelijke eigenschappen. Deze zijn namelijk over het algemeen niet uniek. Ik kan blauwe ogen hebben, maar mijn buurman ook. Je kan daar dus niet iemand mee identificeren. Het DNA voor de erfelijke eigenschappen lijkt zelfs bij de meeste mensen zo veel op elkaar dat het praktisch onbruikbaar is voor identificatie.

Mensen hebben ook ander DNA: het niet coderende DNA. Dat bevat soms herhalingen. Hoeveel herhalingen verschilt per persoon. Daarom is dit geschikt voor identificatie. Je kan het aantal herhalingen op verschillenden plekken in het DNA uit het P.D. vergelijken met het aantal herhalingen van de verdachte.

De plekken waar deze herhalingen voorkomen noem je loci (mv. van locus). Als je bijv. 8/11 bent voor TH01 betekent het dat je 8 herhalingen op het ene chromosoom hebt, en 11 op het andere, op plek met code TH01.

De kans dat dit voorkomt is:

\[P = 2 \cdot frequentie_{8} \cdot frequentie_{11}\]

Je doet het x2 omdat de chromosomen ook andersom kunnen voorkomen. Dit doe je dus alleen als de twee DNA-kenmerken (de getallen 8 en 11) niet gelijk zijn.

Je moet op de toets de kans dat iemand hetzelfde DNA heeft als het profiel kunnen uitrekenen met behulp van frequenties, herhalingen kunnen tellen, AT-CG kunnen invullen in de coderende streng en een gemengd DNA profiel kunnen splitsen in twee profielen.