Bedrijfseconomie
Samenvatting Economie Pincode H5 (bedrijfseconomie). Geschreven door Robin Boers voor toetsweek 3 van leerjaar 3VWO.
Balans
Een balans is een overzicht waarop je de bezittingen van een bedrijf, en hoe ze betaald zijn kan zien. Hij bestaat uit een debetzijde (of activa) en een creditzijde (of passiva). Debet zijn je bezittingen, credit is hoe je ze betaald hebt.
Je kan de creditzijde in 2 categoriën opsplitsen:
- Eigen vermogen: geld wat je zelf geinvensteerd hebt
-
Vreemd vermogen: geldschieters, leningen etc.
- Onderhandse lening: een lening die je bijv. binnen je familie of van vrienden krijgt (nadeel: als je het niet kan terugbetalen kan je ruzie krijgen).
- Hypotheek: een lening waarbij je het huis/bedrijfspand als onderpand aan de bank geeft.
-
Crediteuren: leveranciers die wel al hebben geleverd, maar nog betaald moeten worden (schulden dus).
- Leningen korter dan een jaar noemen we kort vreemd vermogen langer dan een jaar noemen we, je raad het al, lang vreemd vermogen.
Op de balans van een vof (firma) staan meerdere eigen vermogens. Bij een BV of NV staat er meerdere aandeelvermogens. Bij een BV staat de naam van de aandeelhouder erbij, bij een NV niet (duh, naamloos). Aandeelhouders zijn medeeigenaar, en krijgen dus dividend uitgekeerd, dat is een deel van de winst.
Volgorde op balans (debetzijde):
- Vaste activa: dingen die langer dan 1 jaar meegaan
- Inventaris: alles wat je nodig hebt voor verkoop, maar niet verkoopt (bijv. kassa, kleerhangers etc.)
- Vlottende activa: dingen die korter dan een jaar meegaan (onderdelen, voorraad etc.)
- Debiteuren: klanten die het product al wel gekocht hebben, maar nog niet betaald hebben (dit zet je tegen inkoopprijs van het procuct op de balans)
- Liquide activa: directe betaalmiddelen (kas, bank, eventuele crypto)
Schulden afbetalen
De verhouding tussen het eigen vermogen en het totaal vermogen noemen we de solvabiliteit. Het is het percentage van het eigen vermogen tenopzichte van het totaal vermogen. Dat betekent dat als een bedrijf solvabel is, het eigen vermogen meer dan 50% van het totaal is, en het dus in principe al haar schulden zou kunnen afbetalen als het al haar bezittingen zou verkopen.
solvabiliteit = eigen vermogen / totaal vermogen * 100%
De liquiditeit geeft echter aan of een onderneming zijn kortlopende schulden kan terugbetalen (zonder het hele bedrijf te ontmantelen). Voorbeelden van kortlopende schulden zijn crediteuren, of rood staan.
liquiditeit = (vlottende activa + liquide activa) / kort vreemd vermogen * 100%
Kosten
Hoewel een onderneming altijd winst wil maken is het primaire doel continuïteit: voortbestaan. Het moet met de omzet genoeg verdienen om alle kosten te dekken. De kosten bestaan meestal uit de inkoopwaarde van de omzet, en de bedrijfskosten (huur pand, gas-water-elektra, loonkosten, gereedschap).
Er zijn 2 soorten kosten:
- Vaste kosten: kosten die je altijd hebt, ook als je heel weinig verkoopt: loonkosten, huur, reclamekosten etc.
- Variabele kosten: deze kosten steigen gelijk met de omzet. Dat betekent dat als de omzet heel laag is, de variabele kosten ook heel laag zijn. Denk aan verpakkingskosten, vervoerkosten, inkoop etc.
De kostenfunctie is een manier om dit weer te geven:
TK (totale kostenfunctie) = variable kosten + vaste kosten
Voorbeeld
Waarbij q
het aantal verkochte producten is:
TK = 7q + 300
De vaste kosten bedragen 300 euro, en de variable kosten zijn 7 euro per stuk.
Soms worden bezittingen van het bedrijf minder waard. Denk bijvoorbeeld aan een bedrijfsauto, die gelijk al minder waard is als hij de garage uit rijdt. Of computers, die ook in waarde kelderen. Ook gereedschappen en machines slijten. Afschrijvingskosten zijn de kosten die een onderneming maakt omdat haar bezittingen minder waard worden.
Dit is geen geld dat van de rekening verdwijnt. Dit is puur voor de balans. We weten dat het gereedschap minder waard is, dus moet er aan de andere kant (eigen vermogen) ook geld vanaf.
jaarlijkste afschrijvingskosten = (aanschafwaarde - restwaarde) / aantal gebruiksjaren
Winst
Er zijn 2 soorten winst:
- Bruto winst: wat je verdient door producten te verkopen
brutowinst = omzet - inkoopwaarde omzet
- Netto winst: wat je overhoud nadat je de kosten hebt betaald
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
Het break-even punt is de hoeveelheid producten die je moet verkopen om precies genoeg te verdienen om de kosten te dekken. Je maakt dan geen winst en ook geen verlies.
Bij het break-even punt is de TK-functie gelijk aan de totale opbrengst (TK = TO). Je kan het ook met een formule uitrekenen:
break-even punt = vaste kosten / (verkoopprijs - variable kosten)