Sparen, beleggen en lenen
Samenvatting economie. Paragraaf 1 en 2 van hoofdstuk 2 Pincode 3VWO. Geschreven door Robin Boers in oktober 2021 voor toetsweek 1 leerjaar 3VWO.
Sparen en beleggen
Er zijn verschillende redenen voor mensen om te sparen. Deze zijn:
- Spaardoel (doelmotief): je spaart om iets duurs te kunnen kopen, zoals een auto of vakantie
- Zekerheid: sparen zodat je geld hebt als er een onverwachte gebeurtenis voorkomt. Bijv. een natuurramp of andere incidentele uitgaven.
- Rente/vermogen: sparen om je vermogen (totale geld) te laten groeien door rente.
Je kan op verschillende manieren sparen:
- Direct opvraagbare spaarrekening: je geld is vrijopneembaar (je kan het uitgeven) en de rente is variabel (kan veranderen)
- Spaardeposito: je geld staat voor een afgesproken periode vast met een vaste rente (kan niet veranderen). Je kan wel geld opnemen, maar dan betaal je opnamekosten/een boete. Vaak is de rente hoger als er meer voorwaarden zijn.
Je krijgt van de bank een soort beloning als je je geld op de bank zet, in de vorm van rente. De rente die je in euro’s ontvangt noem je de nominale rente. Door inflatie/deflatie wordt je geld (en dus rente) minder/meer waard. De reële rente is hoeveel je daadwerkelijk van de rente kan kopen.
De rente die je na een jaar ontvangt over je spaargeld is de enkelvoudige rente. Die kan je zo berekenen:
Iev = p * K * n
Iev = enkenvoudige rente
P = rentepercentage
K = beginkapitaal
n = aantal jaar
Als je rente ontvangt en dat op je spaarrekening laat staan, ontvang je daarover het volgende jaar ook rente. Dit noem je samengestelde rente. Als je bijvoorbeeld €10 op je rekening hebt staan met 10% rente, ontvang je na een jaar €1. Als je dat op je rekening laat staan, ontvang je het volgende jaar 10% van €11 = €1,10. Je eindbedrag wordt dus 11 + 1,10 = €12,10
Samengestelde rente bereken je zo:
EWn = (1 + p)^n * K
EWn = eindbedrag na
n
aantal jaar
n = aantal jaar
p = rentepercentage / 100
K = beginbedrag
Berekening van voorbeeld:
EW2 = (1 + 10/100)^2 * 10
EW2 = 0,1^2 * 10 = €12,10
Je kan ook geld gebruiken om te beleggen. Je invensteert dan in een bedrijf of de overheid. Dit is risicovoller dan sparen op een spaarrekening. Bij sparen kan alleen de opbrengst veranderen: de rente die je ontvangt. Bij beleggen kan ook de waarde van het ingelegde geld veranderen: je kan geld verliezen.
TODO(robin): voeg uitleg over **obligaties** toe.
Je kan ook beleggen in aandelen. Je koopt dan een stukje van een bedrijf en wordt zo mede-eigenaar. Daardoor krijg je een stukje van de winst (maar ook van het verlies, als dat gedraaid wordt). Het deel van de winst dat de aandeelhouders krijgen noemen we het dividend.
Je verdient dus met beleggen geld aan rente/dividend, maar het aandeel/de obligatie zelf is ook geld waard. Als je bijvoorbeeld een aandeel koopt voor €10, maar het bedrijf doet het goed (en dus willen meer mensen er van profiteren door aandelen te kopen), kan de waarde stijgen naar bijv. €20 euro. Als je dan het aandeel verkoopt, maak je een koerswinst van €10. Je aandeel/obligatie kan ook in waarde droppen. Dat noemen we koersverlies. Alles wat je verdient aan rente/dividend + koersrente/verlies noemen we het rendement op beleggen.
Leningen
Als je geld tekort hebt kan je geld lenen. Hiermee verhoog je tijdelijk je koopkracht, maar je moet het later terugbetalen met een kleine vergoeding erbij: de rente. Er zijn verschillende redenen waarom je geld zou willen lenen:
- Tijdelijk geldtekort dat je moet opvangen:
boodschappen doen, maar je salaris komt pas morgen -
Je wil een duurzaam consumptiegoed kopen maar hebt tijdelijk te weinig geld
-
Onverwacht dringend geld nodig en niks achter de hand:
je gaat een ijsje kopen met een vriend, maar je portemenee ligt nog thuis - Je wil een huis kopen
Je moet een lening terugbetalen in termijnen. Je betaalt dan een deel van het geld (de aflossing) + de rente.
Alle termijnen bij elkaar zijn de kredietkosten:
Kredietkosten = (aantal termijnen * termijnbedrag) - lening
Er zijn risico’s aan lenen: kans op verlies:
-
Voor uitlener:
Het risico dat de lener het geld niet kan terugbetalen. -
Voor de lener:
De aankoop kan sneller minder waard worden dan dat hij zijn schuld kan aflossen.
De bank checkt altijd of je genoeg verdient om je lening terug te betalen (verdiencapaciteit) en of je nog openstaande leningen hebt die je niet kan afbetalen. Hoe hoger het risico voor de bank, hoe hoger de rente.
Er zijn verschillende leenvormen:
- Persoonlijke lening: vrij te besteden en terugbetaald in vaste termijnen.
- Doorlopend krediet: maximum bedrag dat je mag lenen. Je kan tussentijds aflossen en bijlenen tot het limiet.
- Rekening-courantkrediet: rood staan op je spaarrekening. Hoge rente.
- Koop op afbetaling: je aankoop later in delen afbetalen. Eerst huur je het product en pas later wordt je eigenaar (huurkoop). Hoge kredietkosten.
Bij het kopen van iets wat heeeeeeel duur is (zoals een huis) wil de bank meer zekerheid. Daarom nemen ze het huis als onderpand. Als je dan niet terugbetaalt krijgt de bank het huis. Dit noemen we een hypothecaire lening. Er zijn 2 vormen:
- Lineaire hypotheek: Je lost maandelijks een bedrag af, waardoor de schuld kleiner wordt, en de rente voor volgende maand dus ook. De maandelijkse kosten nemen dus af hoe langer je de hypotheek hebt.
- Annuïteitenhypotheek: het maandelijkse bedrag is de hele looptijd hetzelfde, maar in het begin betaal je veel rente en weinig schuld, en aan het eind veel schuld en weinig rente.