Wereldeconomie
Samenvatting geschreven door Robin Boers voor TW1 van leerjaar 3 VWO. Bevat paragraaf 1tm5 van hoofdstuk 1: Economie. Bevat ook paragraaf 1 en 2 van hoofdstuk 5: Migratie. Belangrijk: migratie is gewoon een duur woord voor verhuizen.
§1.1: Kantelt het economisch wereldbeeld?
De wereldhandel verschuift van de westerse centrumlanden naar BRICS-landen (= Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika). Dit komt door de MNO’s:
- Sinds 1980 verplaatsten MNO’s hun maakindustrie naar lagelonen landen. Ze schuiven steeds meer diensten naar deze landen.
- Opkomende landen zijn een goede afzetmarkt omdat de koopkracht er stijgt.
De wereldhandel is hierdoor toegenomen:
- Productieketen opgedeeld. Elk onderdeel komt uit het land waar het het goedkoopst kan worden geproduceerd.
- Snellere en goedkopere transport en comminucatie. Vooral door de komst van de container. Dankzij just-in-time zijn er geen voorraad magazijnen nodig. De producten worden geproduceerd vlak voordat ze verkocht worden.
- Handelsgrenzen verdwijnen. Hierdoor is meer handel mogelijk.
Sommige landen proberen echter nog steeds de hun eigen maakindustrie te beschermen door importheffingen op producten uit China te verhogen. Als beide partijen dit doen onstaat een handelsoorlog.
Het economisch zwaartepunt in de wereld verschuift. Dit noemen we global shift. China en andere opkomenden landen beslissen nu mee in de WTO (Wereldshandelsorganisatie). We zijn misschien op weg naar een multipolaire wereldeconomie. Dat is een wereldeconomie met op meerdere plaatsen belangrijke kerngebieden.
§1.2: Ontwikkeling van de wereldeconomie
Koloniale verhoudingen • 1500-1945
Handelskolonialisme • 1500-1800
Aan de kust van verre landen zoals India, Nederlands-Indië en Suriname worden plantages aangelegd en er worden grondstoffen terug naar Europa verscheept. De gebieden landinwaarts bleven onaangeroerd aangezien deze onbegaanbaar waren.
Industrieel kolonialisme • 1800-1950
De kolonië worden gebruikt als een grondstof voor de industriële revolutie. De moederlanden kregen door cultuur, onderwijs en handel meer grip on de landen. De moederlanden praatte het feit dat ze landen bezette goed door te zeggen dat ze de mensen “opvoedden”
Op weg naar onafhankelijkheid • 1945-1990
Na afloop van WO2 worden veel koloniën snel onafhankelijk. Dit noemen we dekolonisatie. Hierbij bleef echter wel vaak een relatie met het moederland bestaan.
Er ontstonden drie blokken:
- Het westerse blok: groot deel van Europa en de VS
- Het communistische blok: de Sovjet-Unie
- De ontwikkelingslanden: Azië, Zuid-Amerika, Afrika
Elk blok probeert meer macht in de wereldeconomie te vergaren. Dit proberen ze met name in het derde blok (de ontwikkelingslanden).
De blokken drijven vooral handel binnen hun eigen machtsblok. Hierdoor is de wereldeconomie van toen erg overzichtelijk.
Vrijhandel verandert de wereld • 1990-nu
Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1990 wordt de vrijemarkteconomie het nieuwe belangrijke economische systeem. Vrijemarkteconomie werkt het beste als er geen handelsgrenzen zijn. Dit noemen we vrijhandel. Dit heeft 2 voordelen:
- Landen kunnen zich specialiseren in waar ze goed in zijn.
- Bedrijven hebben toegang tot buitenlandse afzetmarkten.
§1.3: Ontwikkeling in verschillende snelheden
Of een land arm of rijk is wordt bepaald door verschillende factoren. Je hebt interne factoren (factoren van binnenuit) en externe factoren.
Interne factoren
De interne factoren die maken dat een land arm of rijk is kunnen in vier catogoriën verdeeld worden:
- Natuurlijke oorzaken
- Ligging.
Landen die aan zee liggen hebben een grotere kans op welvaart dan landen die landlocked zijn. - Ontwikkelingskansen.
Als het land vruchtbaar is, voldoende natuurlijke hulpbronnen heeft, niet te bergachtig en er voldoende neerslag is is de kans op welvaart ook groter.
- Ligging.
- Menselijke oorzaken
- Politiek systeem.
Arme landen worden over het algemeen slecht bestuurd met veel vriendjespolitiek en corruptie. In de meeste gevallen geld dat met een democratisch land de ontwikkeling het snelst gaat. China is daarop een uitzondering. China bewijst dat ook een ondemocratisch land met een sterke overheid een economische groei kan doorbrengen. - Bevolkingsgroei en leeftijdsopbouw.
Landen met een grote beroepsbevolking en genoeg banen groeien het snelst. Een te grote bevolking is niet voordelig omdat het bbp dan moet worden gedeeld door meer mensen. Een vergrijsde bevolking is ook niet wenselijk aangezien dan een kleine jongen beroepsbevolking voor een grote groep ouderen moet zorgen. - Mate van ongelijkheid.
Als een land economisch groeit onstaat er ongelijkheid. Ongelijkheid wordt gemeten met het Gini-coëfficiënt. In landen met een jonge werkloze bevolking en grote ongelijkheid onstaat onrust. Hierdoor blijven toeristen en invensteerders weg.
- Politiek systeem.
Externe factoren
Er zijn twee externe oorzaken die de welvaart in een land bepalen:
-
Koloniaal verleden
Landen die eerder bezet zijn geweest en als expoitatiekolonie zijn gebruikt zijn vaak arm. Dit komt omdat de landen als het ware zijn ‘leeggetrokken’. De moederlanden hebben alle grondstoffen uit de landen meegenomen en niet geïnvensteerd in de economie en industrie van de kolonie. Wordt dat wel gedaan, zoals in de VS of Australië, zijn dit vestegingskoloniën. Vaak zijn dat nu welvarenden landen. -
Rol in de wereldeconomie
Door globalisering kunnen MNO’s overal invensteren. Of ze dat doe hangt af van:- Ligging: bereikbaarheid - Ecomomische factoren: loon, opleidingsniveau - Politieke factoren: betrouwbare overheid, stabiel land Landen in de (semi)pereferie vallen hierdoor af en moeten op eigen kracht ontwikkelen.
In het kort
Wereldhandel verschuift naar BRICS-landen omdat:
- MNO’s naar lagelonenlanden verhuizen
- Het een groeidende afzetmarkt is vanwege de stijgende koopkracht
Meer wereldhandel omdat:
- Opdeling productieketen
- Minder handelsgrenzen
- Betere/snellere transport en communicatie + just-in-time
Handelskolonialisme: alleen de kusten gebruiken
Industrieelkolonialisme: bezet het hele land
Explotatiekoloniën: werden leeggeplukt en zijn nu vaak arm Vestigingskoloniën: werd een zelfstandige economie en industrie opgezet en werden ontwikkeld en zijn vaak nu welvarend (bijv. VS en Autraliën)
Het economisch zwaartepunt verschuift. Dit noemen we global shift.
Na WO2 konden landen het bezetten van andere landen niet meer goedkeuren en werden veel koloniën onafhankelijk. Dit noemen we dekolonisatie.
Er onstonden 3 (machts)blokken:
- het westen
- de Sovjet-Unie
- ontwikkelingslanden
Het westen en Sovjet-Unie wilde allebei meer macht en probeerde die te vergaren in de ontwikkelingslanden. Alle handel vond nog plaats binnen de blokken en de wereldeconomie was daardoor erg overzichtelijk.
Na het vallen van de Sovjet-Unie werd vrijemarkteconomie de standaard. Daar bepaalt het volk wat er wordt geproduceerd en hoeveel het kost door de wetten van vraag en aanbod. Dit sys werkt het best als er geen handelsgrenzen zijn: vrijhandel.
Het voordeel hiervan is:
- Dat landen zich kunnen specialiseren
- Dat ondernemers toegang hebben tot de buitenlandse afzetmarkt
De ontwikkeling van een land wordt bepaald door verschillenden factoren.
Intern:
- Natuurlijk: ligging en ontwikkelingskansen
- Menselijk: politiek systeem, ongelijkheid en leeftijdsopbouw
Extern:
- Koloniaal verleden
- Rol in wereldeconomie
- Bereikbaarheid
- Overheid
- Loon, opleidingsniveau
§1.4: Europa: winnaars en verliezers
Binnen Europa zitten vooral de gebieden met arbeidsintensieve industrie in een lastige situatie. Door het verplaatsen van MNO’s naar lagelonenlanden verdwijnt de arbeidsinten. industrie en moeten ze herstructureren: de economisch basis van de gebieden moet veranderen.
In het Duitse Ruhrgebied is de industrie de afgelopen 30 jaar verdwenen. Dit noemen we de-industralisatie. Het moest herstructureren. Het had daarvoor een aantal voordelen:
- Grote afzetmarkt: dichtbevolkt en welvarend
- Ligging: goed bereikbaar
- Beroepsbevolking: technisch en goed geschoold
Het Ruhrgebied is overgeschakeld naar een diensteneconomie, waarbij er vooral geld wordt verdient met kapitaalintensieve bedrijven en toerisme.
In Europa zit vooral nog kapitaalintensieve industrie. Dat is industrie waarvoor veel geld (kapitaal) voor nodig is. Er is weinig, maar goed opgeleid personeel nodig en ze exporteren hoogwaardige producten. Hieromheen onstaat financiële en zakelijke dienstverlening (lees: banken en verzekeringenmensen) en bijvoorbeeld universiteiten die hoogopgeleid personeel leveren.
Vaak hebben bedrijven er voordeel van om bij elkaar in de buurt te zitten. Als chipfabrikant is het handig als je bij andere gerelateerde electronicabedrijven in de buurt zit op bijv. onderdelen te kopen of kennis uit te wisselen. Dit noemen we agglomeratievoordeel.
Er zijn ook nog uitdagingen voor deze gebieden:
- Overstappen van fossiele energie naar elektrische
- Hoogopgeleid personeel vinden
§1.5: Nederland: winnaars en verliezers
Nederland staat dankzij de vele export vrij hoog in de globaliseringsindex. Dat is een ranglijst waarin je kan zien hoe goed je internationaal bent op bepaalde terreinen (bijv. economisch, politiek en sociaal). Veel van onze industrie is al vertrokken naar lagelonenlanden en wordt gevolgd door de hoogwaardige arbeid en diensten (bijv. callcenters in India). Dit noemen we outsourcing.
Veel techbedrijven gaan in de Brainport van Eindhoven zitten. Dat komt dankzij deze vestegingsplaatsfactoren:
- Agglomeratievoordeel: aanwezigheid van andere bedrijven die elkaar steunen
- Beroepbevolking: goed opgeleid (en technische)
- Goede afzetmarkt: in een straal van 150km wonen 40 miljoen mensen die redelijk veel geld hebben
Oost-Groningen is een arme regio. De regio was in het verleden sterk op landbouw gericht. De regio heeft moeite om over te stappen naar een diensteneconomie. Jongeren vinden er moeilijk werk en vertrekken dus (er vind vergrijzing plaats). Het gebied heeft nog wel een paar voordelen:
- De omgeving: Groningen is rustig en er is veel ruimte. Je woont er ook goedkoop.
- Het energiebeleid: De ruimte kan gebruikt worden om duurzame energie op te wekken (zonnepanelen, windmolens, biomassa)
- Samenwerking (met Duitsland)
- Overheid: de overheid gaat zich bemoeien met het gebied vanwege de aardbevingen.
De overheid heeft in het verleden geprobeert de regio te helpen met een regionaal ontwikkelingsbeleid. Daarmee probeert de overheid de economie van de regio weer op te bouwen. Dat doen ze bijvoorbeeld op de volgende manieren:
- Overheidsdiensten naar de regio verplaatsen
- Bedrijven subsidiëren om naar de regio te kom
§5.1: Migratie in de wereld
Het grootste deel (80%) van de migratie is binnenlands. De rest is buitenlands. Als iemand naar het buitenland verhuist heet dat emigratie, en is diegene dus een emigrant. Als iemand zich in jouw land vestigd is hij/zij een immigrant.
Er zijn verschillende redenen om te migreren:
-
Arbeidsmigratie:
je migreert omdat je beter werk/economische kansen zoekt. -
Studie (internationale studenten):
je studeert in het buitenland. Vaak blijven studenten daar omdat ze er werk vinden. -
Vluchtelingen:
mensen die vluchten voor een oorlog, natuurramp, vervolging (geloof, sexualiteit etc.) of andere reden waarom hun thuisland onveilig is. -
Gezinsmigranten:
mensen die migreren voor of gezinsvorming of gezinshereniging: - Gezinsvorming: je maakt een gezin door bijvoorbeeld te trouwen met een buitenlander. - Gezinshereniging: bijv. je partner is geemigreerd en je komt weer bij hem/haar wonen.
Vaak zijn het de jonge hoogopgeleide mensen uit semi-pereferielanden die emigreren. Zij hebben de aspiraties (wens) om naar een ander land te migreren vanwege de betere banen en leefomstandigheden en ze hebben ook de middelen om het te doen: geld.
Kettingmigratie komt voor als migratie leid tot nog meer migratie. Vaak hebben migratienetwerken daar een rol in: ze verzorgen bijv. de reis, banen en papieren. Een migratienetwerk bestaat uit de relaties tussen de emigranten en de achtergebleven familie/vrienden.
§5.2: Gevolgen voor de herkomstgebieden
Dit zijn de gevolgen van migratie:
-
Bevolkingsopbouw:
Doordat vooral jonge (mannen) vertrekken veranderd de bevolkingsopbouw van het herkomstgebied. Vooral de ouderen, partners en kinderen blijven over. -
Inkomensverschillen: Armen emigreren niet (geen middelen) en er onstaan daardoor inkomensverschillen.
-
Geldzendingen: Als emigranten geld terugsturen naar hun familie in het arme land. Hierdoor groeit de koopkracht van de families, die het geld ook weer kunnen invensteren in de opbouw van het land (lees: scholen, huisvesting, bedrijven).
-
Tekort arbeiders:
Arbeiders emigreren, dus er is niemand om te werken in het herkomstgebied. -
Modernisering:
Als de thuisblijvers horen van de situatie in het bestemmingsland krijgen zij ook steeds meer aspiraties. Ze willen bijv. ook internet en smartphones. -
Sociale stratificatie:
Vaak veranderd ook de sociale rangorde (sociale stratificatie). Je aanzien is gebaseerd op hoeveel geld je krijgt van de migranten, en niet meer van onder andere je afkomst. -
Braindrain of braingain: Als alle hoogopgeleide mensen (die dus genoeg verdienen) emigreren kan het zijn dat de kennis uit een land verdwijnt. Het kan ook andersom werken: de hoogopgeleide migranten sturen juist kennis en innovatie terug naar het thuisland.
Je kan aan de aspiraties en mogelijkheden van mensen zien of er migraties zullen plaatvinden:
- Arm land: mensen willen en zullen nooit kunnen emigreren (ze weten dat het toch niet kan).
- Opleidingsniveau stijgt: mensen willen wel emigreren, maar hebben te weinig geld.
- Welvaart stijgt: mensen willen en kunnen emigreren (de migratiepiek).
- Welvaart stijgt nog verder: mensen kunnen wel emigreren maar vinden het wel best in het welvarend gebied waar ze wonen. Vaak komen migranten weer terug naar hun herkomstland als dit gebeurt. Dat noemen we retourmigratie.