Voeding
Geschreven door Robin Boers voor de 3e toetsweek van leerjaar 2. Bevat de belangrijke punten uit thema 1 en 2. Geschreven tijdens / vlak na de 2e corona lockdown.
Thema 1
Om energie te procuren gebruiken planten fotosynthese. Dit is een scheikundig process wat zich plaatsvind in de groene delen van een plant. Dit is de formule voor fotosynthese
water + koolstofdioxide + energie → glucose + zuurstof
Fotosynthese is een vorm van stofwisseling. Stofwisseling is als stoffen worden omgezet in andere stoffen. Stofwisseling is essentieël om in leven te blijven.
De energie die in de bladgroenkorrels wordt geproduceert wordt afgevoerd naar andere delen van de plant. Cellen gebruiken glucose als energiebron. Bij het afbreken van glucose komt namelijk energie vrij. Daarvoor geld de volgende formule:
glucose + zuurstof → water + koolstofdioxide + energie
De afbraak van glucose gebeurt in in mitrochondriën. Dat zijn celorganen die in zowel dierlijke als plantaardige cellen voorkomen. Cellen die veel energie nodig hebben (zoals spiercellen) bevatten meer mitrochondriën.
De afbraak van glucose noem je verbranding. In je lichaam heb je daar geen vuurtje voor nodig, maar wel net als in een vuurtje brandstof (de glucose). Als er geen verbranding plaats vind in een cel gaat de cel dood. Voor verbranding is naaat brandstof ook zuurstof nodig. Hoe meer je je inspant, hoe meer energie je nodig hebt. Je hart en longen moeten dan ook hader werken om de zuurstof aan te voeren, en voor de afvoer van afvalstoffen (CO2 en water)
Thema 2
Alle producten die je eet of drinkt zijn voedingsmiddelen. Voedingsmiddelen kunnen plantaardig of dierlijk zijn. Een voedingstof is een deel van een voedingsmiddel. Voedingsvezels zijn onverteerbare delen in plantaardige voedingsmiddelen en zijn belangrijk voor een goede darmwerking.
Voedingsstoffen hebben de volgende functies:
- Bouwstof: voor nieuwe cellen en weefsels
- Brandstof: leveren energie voor de verbranding die plaatsvind in cellen
- Reservestof: worden opgeslagen in je lichaam en kunnen later worden gebruikt als bouw/brandstof
- Beschermende stof: zorgen dat je niet ziek wordt
Er zijn 6 groepen voedingsstoffen:
- Eiwitten: bouwstoffen en bij teveel brandstof of reservestof
- Koolhydraten: brandstof of bouwstof, bij teveel reservestof
- Vetten: brandstof, maar ook bouw- of reservestof
- Water: bouwstof
- Mineralen (zouten): bouw- en beschermende stof
- Vitaminen: bouw- en beschermende stof
Een essentiële voedingsstof is een voedingsstof die je lichaam niet (voldoende) zelf kan produceren. Je moet ze dus binnekrijgen via voedsel. Wat voor ons essentiële voedingsstoffen zijn hoeven voor andere dieren niet per se een essentiële voedingsstof te zijn.
In het verteringsstelsel worden voedingsstoffen opgenomen in je bloed. Dit gaat via de darmwand. Sommige voedingsstoffen zoals glucose, mineralen, vitaminen en water, hoe je niet te verteren, die gaan er al doorheen. Andere voedingsstoffen niet. Verteren is het opbreken van die voedingsstoffen zodat ze wel via de darmwand in het bloed kunnen worden opgenomen.
Je hebt 2 typen vertering:
- Mechanische vertering: het in kleinen stukjes hakken van voedsel met je gebit (kauwen dus)
- Chemische vertering: met verteringssappen en enzymen
Verteringssappen worden in de verteringsklieren geproduceerd. De mens heeft er 5:
- Speekselklieren
- Maagsapklieren
- Lever
- Alvleesklier
- Darmsapklieren
Enzymen zijn stofjes die scheikundige reacties versnellen. Hierdoor kan voedsel sneller worden afgebroken. Enzymen zitten bijvoorbeeld in je maag en mond. Voor elke reactie is een ander enzym nodig. Hierdoor heet het het sleutelslotprincipe. Enzymen werken het best op 37 graden Celsius. Dat is onze lichaamstemperatuur.
Met de darmperistaltiek kneed je darmkanaal als het ware het voedsel. Dit gebeurt door de spieren rond het darmkanaal. Je hebt daar 2 verschillende spieren: de lengtespieren en kringspieren. Door de kring en lengte spieren op het juiste moment samen te trekken wordt het voedsel voortgeduwd door de darm, en goed gemengd met de verteringssappen.
Rond de maag zitten ook kring- en lengtespieren. Hierdoor is de maag constant in beweging, en wordt het voedsel gekneed. In de maagwand worden met de maagsapklieren maagsap gemaakt dat bestaat uit water, zoutzuur en enzym. Het zoutzuur dood de bacteriën in het voedsel. Het maagportier is een spier die de maag afsluit, en steeds kleine beetjes voedsel doorlaat naar de rest van het verteringsstelsel.
Het voedsel komt dan in de twaalfvingerige darm. Hier komen de verteringssappen uit de lever en alvleesklier bij het voedsel. Uit de lever komt gal, wat wordt gebruikt om vetten in kleinere makkelijker te verteren vetbolletjes verdeeld. Dat heet emulgeren. Het gal wordt opgeslagen in de galblaas. Via de galbuis komt het dan uit in de twaalfvingerige darm. In het alvleessap zitten enzymen om eiwitten, koolhydraten en vetten te verteren.
Daarna komt het eten in de dunne darm. In de wand van de dunne darm zitten klieren (darmsapklieren) die darmsap produceren. Dat bevat enzymen om eiwitten en koolhydraten verder te verteren. Daarna worden die verteringsproducten in de darmwand opgenomen.
Tussen de dikke en dunne darm zit de blinde darm. Daar zit een uitsteksel aan genaamd de appendix. Als deze is ontstoeken heb je blindedarmontsteking. Dan wordt dit operatief verwijderd.
De dikke darm haalt het water uit de voedselbrij, zodat je het later kan hergebruiken. Als je diaree hebt ben je ziek, en wordt deze stap overgeslagen zodat het lichaam zo snel mogelijk van de ziekte verwekkers in je voedsel af is.
Uit eindelijk gaat het voedsel via de endeldarm naar de anus en poep je het uit.
De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (kJ). Een oudere eenheid is kilocalorie (kcal). Je kunt ze zo omrekenen:
1 kcal = 4,2 kJ
Hoeveel energie je nodig hebt verschilt per persoon. Mannen hebben meestal meer nodig dan vrouwen. Oudere hebben ook minder nodig.
Het hangt af van:
- Geslacht
- Lichaamsgrootte
- Lichamelijke inspanningen
- Leeftijd
Wat en hoeveel je eet heeft invloed op je gewicht. Als je ongeveer evenveel eet als dat je verbruikt, blijft je gewicht gelijk. Als je meer eet dan nodig, wordt het eten opgeslagen als reservestof. Je gewicht hangt ook af van erfelijke eigenschappen.
Overgewicht is slecht voor je gezondheid. Je kan er sneller hart- en vaatziekten van krijgen en de kans op suikerziekte (diabetes type 2) is ook groter. Daarnaast is het ook slecht voor je gewrichten.
Ondergewicht is ook niet gezond, omdat je kans hebt op een tekort aan voedinfsstoffen. Je lichaam gebruikt eerst de reservestoffen uit vet- en spierweefsel, maar als dat op is worden je spieren afgebroken. Daardoor kan je je lusteloos en moe voelen.
Bij ondervoeding krijgt iemand te weinig energie of voedingstoffen binnen. Dat kan door te weinig eten, of het eten dat bepaalde voedingsstoffen (vooral eiwitten) niet bevat. Ook het eten van teveel mcDonalds leid tot ondervoeding.
ADH staat voor aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Dit is de hoeveelheid voedsel die je per dag moet consumeren voor een goed functionerend lichaam.
Met de Body Mass Index (BMI) kan je berekenen of je een gezond gewicht hebt. Dat doe je zo:
BMI = gewicht / lengte2
Bij volwassenen met een gezond gewicht ligt het BMI meestal tussen de 20 en 25. Bij jongeren is dat moeilijker te bepalen omdat ze nog groeien. Naast BMI is de buikomvang ook belangrijk omdat vet rond de buik slecht voor je gezondheid is.
Als je een ongezond gewicht hebt kan je proberen om af te vallen of aan te komen. Ga niet weinig of heel veel eten, maar doe het zoals het hieronder staat.
Afvallen:
- Beweeg meer
- Kies tussendoortjes met weinig vet/koolhydraten
- Eet aanbevolen hoeveelheden
- Eet van aanbevolen hoeveelheden alleen de kleinste hoeveelheid
- Geen tussendoortjes, wel water / thee
Aankomen:
- Eet 3x per dag op vaste tijden
- Neem tijd en kauw goed (Hap, kauw, slik, stik)
- Beweeg voldoende en eet eiwitten
- Neem extra vet
- Eet stuff met voedingsvezels
Bacteriën en schimmels kunnen goed leven van ons voedsel. Daardoor bederft het. Als je ziek wordt van bedroven voedsel heet dat voedselvergiftiging. Dat is een afweerreactie van ons lichaam, omdat er giftige stoffen in het voedsel zitten.
Sammonellabacteriën komen veel voor op rauwe dierlijke producten. Ze kunnen zich snel vermenigvuldigen rond een temp van 20 á 30 graden Celsius. Je kan van deze bacterien klachten als diaree, buikpijn en koorts krijgen. Ze tasten de dunne darm aan en vormen daar ontstekingen.
Om te voorkomen dat voedsel bederft kan je et conserveren. Als je voedsel conserveert maak je de omstandigheden voor het voortplanten van de bacterien ongunstig. Je kan voedsel op de volgende manieren conserveren:
-
Invriezen: als je voedsel invriest verlaag je de temperatuur tot -20 graden Celsius. Als je het voedsel weer uit de vriezer haalt, moet je het snel bereiden om te voorkomen dat de bacterien alnog voortplanten. Je kan voedsel maar 1 keer invriezen.
-
Pasteuriseren: door melk kort te verhitten naar 72 graden. Niet alle bacterien gaan dood.
-
Steriliseren: bij steriliseren gaan wel alle bacterien verhit. Wordt vaak het verhit 130-140 graden.
-
Vacuüm: vacuüm verpakken is het luchtdicht verpakken van voedsel (ook wel inblikken). Ziekteverwekkers kunnen zich niet voortplanten zonder zuurstof en gaan dus dood.
-
Gasverpakken: gasverpakken lijkt op vacuüm verpakken. Het verschil is dat bij vacuüm de lucht wordt weggezogen, en bij gasverpakken alleen vervangen door gas. Gasverpakken heeft precies hetzelfde resultaat: geen zuurstof = geen ziekteverwekkers.
-
Drogen: alle water wordt weggezogen. Zonder water kunnen bacterien en schimmels zich niet voorplanten.
-
Conserveermiddelen toevoegen: je kan conserveermiddelen zoals suier, zout of zuur aan het voedsel toevoegen zodat het langer houdbaar blijft.
-
Doorstralen: het voedsel wordt doorgestraald met radioactieve stralen waardoor de bactieren en schimmels doodgaan. Dit mag alleen als er grote kans op ziekteverwekkende bacterien op het voedsel kan zitten, zoals bij kip.
Additieven zijn stoffen die aan producten worden toegevoegd om ze aantrekkelijker te maken, of langer houdbaar (troep dus). Voorbeelden van additieven zijn:
- suiker, azijn, zuur en zout
- kleurstoffen
- geurstoffen
- smaakstoffen
Kunstmatige additieven worden in de fabriek gemaakt en komen niet in de wilde natuur voor. Als ze er niet in zitten, staat dat vaak met grote schreeuwende letters op de verpakking.
Zoogdieren die alleen planten eten zijn planteneters. Die die alleen vlees eten zijn vleeseters en als ze beide eten zijn het alleseters. Het verteringsstelsel van deze verschillende dieren verschilt erg.
Omdat plantaardig voedsel moeilijk te verteren is, hebben herbivoren (=planteneters) een vrij lang darmkanaal in verhouding tot hun grootte. Hierdoor is de buik van een planteneter vaak dikker, om de darmen in kwijt te kunnen. Planteneters hebben plooikiezen, en ze hebben vaak geen hoektanden.
Carnivoren (=vleeseters) hebben een kort darmkanaal, omdat ze geen plantencellen hoeven te verteren. Vleeseters hebben daarom een kleine buik. Ze hebben knipkiezen en grote spitse en scherpe hoektanden. De bovenkaak is breder waardoor de mond dicht valt als een schaar.
Omnivoren (=alleseters) hebben vaak knobbelkiezen, en de grote van de hoektanden verschilt van dier tot dier. Alleseters hebben vaak een darmkanaal dat in verhouding tot de lichaamslengte middellang is.
In landen wordt sommige landen (zoals NL) wordt zoveel voedsel geproceerd dat een deel wordt wegegooid. En dat terwijl en in ontwikkelingslanden een terkort aan eiwitten is. Daardoor worden mensen moe en slap, en op den duur ziek. Eiwitten komen vooral voor in dierlijke producten. DIeren nemen landbouwgrond in beslag, en nog meer om hun voedsel op te verbouwen. Als we die landbouwgrond gebruiken om bijvoorbeeld graan op te pruduceren, kunnen veel meer mensen daarvan leven.
Vegetariërs zijn mensen die geen vlees eten, veganisten zijn mensen die helemaal geen dierlijke producten en flexitariërs eten soms vlees. Er zijn verschillende redenen om geen of in ieder geval minder vlees te eten:
- Respect voor dieren
- Je gezondheid
- Het milieu
- Lust het niet (smaak)
- Ecomomische redenen (te weinig geld voor vlees)
Als je geen vlees eet moet je iets eten om dat te vervangen. Dingen om vlees te vervangen noemen we vleesvervangers, duh! Ze lijken vaak op vlees in uiterlijk, smaak, samenstelling en voedingswaarden.
De informatie op het etiket van een voedingsmiddel heet productinformatie. Deze bevat naam, fabrikant, netto-inhoud, houdbaarheidsdatum en ingrediëntenlijst. Ook vind je er de productiecode of partijcode. Hieraan kan je zien waar en wanneer het product is gemaakt. Als er dan een slechte batch was, kan je checken of jouw product daar ook bij zat. De grote ‘e’ op de verpakking staat voor estimate. Dat betekent dat er niet precies 500 G in zit, maar dat het iets rond 500G is. 497 G kan dus ook.
De fabrikant garandeert kwaliteit tot de THT-datum, maar je kan het product nog veilig eten tot de TGT-datum. Als die verlopen is moet je je gezonde verstand gebruiken. Bijvoorbeeld vleeswaren mag je beslist niet langer bewaren. Je kan in het bewaarvoorschrift zien hoelang je het product mag bewaren.
Additieven die geen gevaar voor je gezondheid leveren hebben een E-nummer gekregen. Dat betekent dat ze in heel Europa zijn toegestaan.
De voedingswaarde zegt oeveeel energie, eiwitten, koolhydraten, vet, mineralen, vitaminen en voedinsvezels er in een procut zijn.