Beeldende vormgeving
Geschreven door Robin Boers voor de 3e toetsweek van leerjaar 2. Bevat de belangrijkste punten over kleurenleer, ruimtegebruik en de klassieke oudhied. Geschreven tijdens / vlak na de 2e corona lockdown.
Kleurenleer en ruimtegebruik
Boetseren:
- Zacht materiaal (bijv. klei)
- Materiaal schuiven en toevoegen
- Met handen spateltjes en mirettes
Beeldhouwen:
- Hard materiaal (bijv. steen of hout)
- Alleen materiaal weghalen
- Met hamer, bijtel en vijl
Plasticiteit is ???
Als je iets construeert maak je een nieuwe voorstelling uit losse voorwerpen. De voorwerpen worden aan elkaar vast gemaakt
Als je iets formeert maak je ook een nieuwe voorstelling uit losse onderdelen. Maar die worden niet aan elkaar vast gemaakt!!
Als iets dynamisch is lijkt het te bewegen. Dit kan worden bereikt met kleurcontrasten, chaos of een letterlijke momentopname (foto) uit een beweging
Als iets statisch is lijkt het stil te staan. Het oogt rustig / stil.
Surrealisme is als iets heel echt lijkt, maar helemaal niet zou kunnen. Het is getekend alsof de maker erbij stond, maar het zou niet in het echt kunnen plaatsvinden.
Neoclassicisme is een stijl in beeldende kunst waarbij gebruik wordt gemaakt van vroegere stijlen zoals de klassieken, Renaissancee en barok.
Schoor is een diagonale balk in een rechthoek, maakt dingen stevig.
Vakwerkconstrucite is een openconstructie van pijpen bijvooreeld in steigers en grote overspanningen
Vliesgevel is een wal van glas. Kan alleen in skeleconstructies waarbij de wal niks hoeft te ondersteunen.
Klassieke oudheid
Kenmerken van de klassieke arcitectuur:
- Symmetrie of centraalbouw
- Gebruikt geometrische vorrmen
- Dorisch, ionisch of korintische orde
- Gebruikt van timpaan, architraaf, zuilen met of zonder basis, pilasters, fries, voluten, trigliefen, cannelures, reliefs
Hieronder zie je hoe dat werkt: <image 1>